The Ibogaine Dossier
The Ibogaine Dossier

NYU Conference on Ibogaine Nov 5-6, 1999

Search the Web!




Dr. Jan Bastiaans
Prof. dr. Jan Bastiaans

Main | Search | Science | Opinion | Literature | Links | Treatment | Bookshop | Feedback
The Ibogaine Dossier

HET GEBRUIK VAN PSYCHEDELISCHE MIDDELEN IN NEDERLAND IN DE JAREN ZESTIG

Een hoofdstuk uit de sociale geschiedenis van drugsgebruik

Stephen Snelders
Eerder gepubliceerd in PAN-forum

1. De sociale geschiedenis van drugsgebruik

Elke cultuur of sub-cultuur kent eigen vormen van drugsgebruik. In elke cultuur gebruiken de leden bepaalde chemische substanties die de werking van hun zenuwstelsel beïnvloeden en, gerelateerd aan de sociale omgeving waarin ze gebruikt worden, bepaalde denk- en gedragspatronen stimuleren. Bepaalde chemische substanties zijn beschikbaar en sociaal aanvaardbaar; bepaalde andere zijn dat niet. Ook in dit laatste geval vervullen ze binnen een cultuur een rol, als een soort synthetische 'duivel' binnen de heersende moraal, en als mogelijk symbool van protest voor hen die zich tegen die heersende moraal keren.
Met het woord 'drugs' verwijs ik hier naar elk chemisch middel dat door de mens gebruikt wordt om de stimulerende of verdovende werking, of het nu plantaardig is of in laboratoria geproduceerd, en of het gebruik ervan formeel is toegestaan of niet. Het is duidelijk dat in verschillende historische culturen, en in de verschillende onderdelen ervan, grote verschillen in drugsgebruik hebben bestaan. Dit ligt voor de hand. Dat dergelijke verschillen ook essentiële verschillen kunnen opleveren in de wijze waarop mensen denken en handelen ligt blijkbaar minder voor de hand, getuige het geringe aantal historici dat zich hier op een wetenschappelijk verantwoorde wijze mee heeft bezig gehouden.
Fernand Braudel heeft in zijn werk Civilisation Materièlle et Capitalisme (1967) gewezen op het belang van het verlangen naar bepaalde soorten voedsel en genotmiddelen in de historische ontwikkeling. 'In werkelijkheid heeft elke beschaving in het dieet genotmiddelen en opwekkende middelen nodig', zo schrijft hij. En hij wijst er bijvoorbeeld op dat bepaalde 'historici de werkelijkheid verkeerd voorstellen wanneer ze praten over de Grand Siècle en de achttiende eeuw zonder het tekort aan vlees, de excessen van de alcohol en de komst van de koffie te noemen.' Niettemin heeft het gebruik van drugs gewoonlijk slechts een marginale plaats gekregen in de sociale geschiedenis, op een paar uitzonderingen na. Een van de weinige historici die zich wel met het onderwerp heeft bezig gehouden is Piero Camporesi. Zijn werk Il pane salvaggio (1980) schetst een bont panorama van het leven in het Europa van de zestiende tot achttiende eeuw, waarin chemische veranderingen, veroorzaakt door honger en door het (gedwongen) eten van met hallucinogenen gebakken brood de bevolking in vreemde werkelijkheden voert. Maar Camporesi lijkt niet geïnteresseerd in het preciese karakter van de chemische veranderingen in het zenuwstelsel en de gevolgen ervan.
Carlo Ginzburg heeft in zijn werk Storia Notturna (1989) het bestaan proberen te documenteren van het fenomeen van de zogenaamde 'heksensabbath', of beter geformuleerd van een 'extatische communicatie met de doden' (wie of wat die doden ook mogen zijn, iets wat buiten Ginzburgs onderzoek valt), als een essentiëel element van de Europese folklore. Een element dat volgens hem in verschillende gelijksoortige vormen terug te vinden is in de Europese geschiedenis. Om dit fenomeen te kunnen verklaren heeft Ginzburg gegrepen naar de al veel langer bestaande hypothese van een ritualistisch gebruik van hallucinogene middelen als moederkoorn (Claviceps purpurea) of vliegenzwam (Amanita muscaria).
In ons eigen land heeft H.K. Roessingh in zijn proefschrift Inlandse tabak (1976) het vraagstuk aangeroerd van de gevolgen van de opkomst van het tabaksgebruik en de gevolgen van het roken van met hallucinogene middelen doorspijste tabak in de 16e en 17e eeuw. Ook moet hier melding gemaakt worden van de (weinig overtuigende) poging van de antropoloog Jojada Verrips om aannemelijk te maken dat bepaalde godsdienstige verschijnselen in de Republiek rond 1750 teruggebracht konden worden tot moederkoornvergiftiging. Deze poging werd gesmoord in de kritiek van Nederlandse historici.

Helaas is er bij mijn weten geen historicus geweest die de farmacologische uitwerkingen van verschillende soorten drugs, en de rol die hierin wordt gespeeld door niet-farmacologische factoren, heeft betrokken in zijn onderzoekingen. Dit is uiterst belangrijk, omdat elke afzonderlijke drug bij de gebruiker ervan andere veranderingen teweegbrengt in de manier van waarnemen en op emotioneel vlak. Niet-farmacologische factoren als sociale omgeving en verwachtingen van de gebruiker spelen hierbij een doorslaggevende rol. Het staat buiten kijf dat de historicus te rade moet gaan bij vertegenwoordigers van andere disciplines voor inzichten in de uitwerking van drugs. Er is daarom nog geen bevredigend begin gemaakt met een sociale geschiedschrijving van verschillende vormen van drugsgebruik in verschillende historische periodes en beschavingen.

Wat we nodig hebben om inzicht te ontwikkelen in de historische dynamiek van veranderingen in drugsgebruik, en de maatschappelijke gevolgen die dit kan hebben, is de bestudering van een in tijd en ruimte af te bakenen groep die het gebruik van een bepaald soort drugs als gemeenschappelijk kenmerk heeft. Voor die groep kunnen we de gevolgen van een verandering in drugsgebruik op henzelf traceren, en de wisselwerking daarvan met hun sociale omgeving. Uit een dergelijk onderzoek kunnen we misschien wat noties formuleren over de factoren die een rol spelen in veranderingen in drugsgebruik, gezien vanuit het perspectief van de sociale historicus. Gelukkig hoeven we niet ver te zoeken voor zo'n onderzoeksobject. We leven in een maatschappij en een tijd waarin veranderingen in drugsgebruik en hun effecten op de maatschappij voortdurend om ons heen te zien zijn. In een recent verleden kunnen we een groep afbakenen die aan onze wensen voldoet.
In dit artikel wil ik een verkenning maken van de individuele en maatschappelijke veranderingen die opgetreden zijn door de introductie van een nieuw soort drugs in een afgebakend gebied en dito periode. Die drugs zijn de psychedelische middelen, met name LSD-25. Het gebied is Nederland, in de periode van eind jaren vijftig tot begin jaren zeventig. Deze datering is nogal arbitrair, maar kan min of meer gelijkgesteld worden met de grootste kwantitatieve bloei in het gebruik van psychedelische middelen tot het house-fenomeen en de verspreiding van XTC sinds eind jaren tachtig. In dit artikel wil ik proberen te benoemen en te verklaren onder welke delen van de bevolking een regelmatig gebruik van psychedelische middelen optrad, in welke sociale en politieke context dit gebruik plaats vond, en in welke richting dit gebruik veranderingen in denk- en gedragspatronen beïnvloedde.

2. Psychedelische drugs

Het eerste zware psychedelische middel dat op enige schaal door artsen, filosofen, kunstenaars en andere twintigste-eeuwse Europeanen en Amerikanen werd onderzocht was mescaline. Mescaline was het eerst beschikbare synthetische derivaat van een in de natuur voorkomende psychedelische plant: de peyote-cactus. De synthese ervan in 1897 maakte een grotere productie mogelijk en vergemakkelijkte het gebruik.
De toevallige ontdekking van LSD-25 door de Zwitserse chemicus Albert Hofmann in 1943 baande de weg voor een massale productie van psychedelische middelen. Hofmann werkte aan de synthese van nieuwe verbindingen uit lysergzuur, de bouwsteen van de alkaloïde uit het moederkoorn, op zoek naar nieuwe farmaceutische toepassingen. In de loop van dit onderzoek werd hij de eerste mens die een LSD-trip nam. Het werd voor hem een vreselijke ervaring: hij dacht dat hij gek was geworden. Niettemin experimenteerde hij verder met het middel en uiteindelijk bracht zijn werkgever, het farmaceutisch concern Sandoz in Basel, LSD-25 op de markt voor wetenschappelijk onderzoek. Het middel had volgens het concern twee toepassingen. Ten eerste het losser maken van de weerstanden en verdringingen bij patiënten in de psychoanalyse, vooral in het geval van angst- en dwangneurosen. Ten tweede stelde het middel de onderzoeker in staat uit de eerste hand, door het zelf te gebruiken, de geesteswereld van de psychoticus te leren kennen.

LSD-25 had twee kenmerken die het ideaal maakte voor grootschalige consumptie en verspreiding. Om te beginnen waren er maar minimale hoeveelheden van de stof nodig. Bevat een werkzame dosis mescaline 200 tot 500 milligram, voor LSD is dat 100 tot 400 microgram. En verder is de stof reuk- en smaakloos. Deze eigenschappen maakten LSD ideaal voor toepassingen in de illegale sfeer. In de jaren vijftig experimenteerden geheime diensten, en vooral de Amerikaanse inlichtingendienst CIA, op grote schaal met het middel. De CIA wilde ontdekken of LSD als middel in spionage, als verhoormethode, of als chemisch wapen geschikt was. Door de reuk- en smaakloosheid en de geringe dosis was LSD gemakkelijk toe te dienen aan niets vermoedende proefpersonen. Ook gaf de CIA opdrachten voor psychiatrisch onderzoek. De ironie wil dat de deinst hierdoor het 'vrije westen' dacht te beschermen, en ondertussen tal van personen met middelen in aanraking bracht die hen zouden vervreemden van heersende maatschappelijke waarden.

Sinds de jaren veertig hebben onderzoekers een groot aantal verschillende middelen onderscheiden die vanwege hun effecten wel worden aangeduid met de verzamelnaam 'psychedelisch': 'de geest manifesterend.' Er bestaan tussen deze middelen grote verschillen in de scheikundige opbouw, en in kwaliteit en tijdsduur van de ervaring die het gebruik ervan oplevert. Maar ze hebben gemeen dat ze, in de definitie van de Amerikaanse psychiaters Lester Grinspoon en James B. Bakalar, 'min of meer betrouwbaar gedachten, gemoedsgesteldheid en perceptuele veranderingen voortbrengen die anders zelden ervaren worden behalve in dromen, contemplatieve en religieuze exaltatie, flitsen van levendige onvrijwillige herinnering, en acute psychosen.' Het belangrijkste effect van een psychedelisch middel is dat het de zintuiglijke waarneming van de werkelijkheid zodanig vervormt dat de gebruiker in een vreemd universum terechtkomt, waarin elke gedachte en waarneming buitengewone proporties aanneemt. Verre van verdoofd te raken wordt de gebruiker juist buitengewoon gevoelig voor de minste of geringste gebeurtenis. In dit vreemde universum komt hij vaak in confrontatie met zichzelf. Zijn normale handelingspatronen en karakterpantser gelden niet meer. Hij moet een nieuwe verhouding vinden tot de wereld om hem heen. Het effect hiervan is op elke gebruiker verschillend. De een bevindt zich opnieuw in de wonderbaarlijke wereld van het kind, waarin alles nieuw en spannend is. Maar een ander ziet overal om zich heen zijn eigen angsten en spanningen geprojecteerd, en moet zien te overleven in een wereld die hij niet onder controle kan krijgen. Net zoals iemand die niet mee kan deinen op de golven en zeeziek wordt, wordt hij ziek. Hij maakt, in het jargon van de psychedelische gebruiker, een slechte reis, een 'bad trip'.
De farmacologische werking van de drug is dan ook slechts één factor in het resultaat van het gebruik ervan op de gebruiker. Deze factor werkt in samenspel met de 'set', de persoonlijkheidsstructuur en de verwachtingen van de gebruiker, en de 'setting', de psychologische en fysieke omgeving. Het gebruik van psychedelische middelen is niet altijd prettig. Voor veel gebruikers is dit element van gevaar juist een aantrekkelijke kant ervan, vergelijkbaar met de houding van een parachutespringer. Voor een periode van vier tot zes uur kan een gebruiker van LSD of mescaline zowel in een subjectieve staat van allesomvattend inzicht, als in de hel verkeren.
De hoge tolerantiegraad van het menselijk lichaam voor middelen als LSD en mescaline maakt lichamelijke verslaving aan psychedelische middelen overigens onmogelijk. Geestelijke verslaving is natuurlijk een andere kwestie.
De belangrijkste in onze periode gebruikte psychedelische middelen waren LSD-25 en mescaline. Het meest gebruikte middel was overigens marihuana. De reden hiervoor is dat dit middel gerookt kan worden (al dan niet met tabak) waardoor de dosis zodanig in de hand kan worden gehouden dat de schokkende ervaringen die de gebruiker van zwaardere middelen krijgt niet optreden. Marihuana is dan ook veel meer een puur genotsmiddel, waarmee de gebruikers zich ontspannen en stoned kan voelen. Het was met name LSD dat de geesten van de betrokkenen zodanig beroerde dat er een andere kijk op de wereld ontstond. Ik beperk me in dit artikel daarom tot de zwaardere middelen.

3. Gebruik van psychedelische middelen in Nederland. De aanloopfase.

In het gebruik van psychedelische middelen in Nederland vallen een aantal fasen te onderscheiden, die ik in de volgende paragrafen nader wil behandelen:
a. Een aanloopfase in de jaren vijftig, waarin een scene ontstond die ruimschoots experimenteerde met allerlei drugs, maar nog niet kennis maakte met LSD.
b. Een kennismakingsperiode van 1958 tot 1962, waarin men in Nederland voor het eerst in aanraking kwam met LSD via psychiatrische experimenten.
c. Een eerste verbreidingsperiode 1962-1966, waarin de psychedelische middelen op de zwarte markt beschikbaar kwamen en waarin een 'psychedelisch' gedachtengoed zich verbreidde en invloed begon uit te oefenen op de jongerencultuur.
d. De hoogtepunt van verbreiding en gebruik in een periode vanaf 1966 tot het begin van de jaren zeventig. Het gebruik was in deze fase illegaal geworden door de opname van de middelen in de Opiumwet in 1966.

De sociale voedingsbodem voor de verspreiding van het gebruik van psychedelische middelen in de jaren zestig was, zoals we nog zullen zien, vooral te vinden in de jongerencultuur. Deze werd in de jaren vijftig al aangekondigd door twee groepen jongeren: de pleiners en de nozems. Beide groepen trokken door hun 'afwijkende' levensstijl de (afkeurende) aandacht van de gevestigde media. Voor ons thema zijn niet de nozems, maar de pleiners van belang. Bij hen speelde het gebruik van illegale drugs een belangrijke rol. Uit hun kringen kwamen ook een aantal bekende voorvechters van het gebruik van psychedelische drugs.
De kern van de Leidsepleinscene in Amsterdam (vandaar de naam 'pleiners') bedroeg niet meer dan 25 tot 30 mensen. Er waren ook soortgelijke scenes in steden als Rotterdam en Den Haag, die hier voor het gemak onder de verzamelterm Leidsepleinscene zullen vallen. Het betrof groepen met een aanzienlijk contingent 'intellectuelen' (kunstenaars, schrijvers, studenten, scholieren) die elkaar veel troffen in de café's rond het Leidseplein. Een groep mensen die zich een 'elite' voelde, de 'ronde' mensen die vrij wilden zijn om te experimenteren. Zij stonden niet in de rij als de 'squares', de vierkante mensen. Onder hen waren uiteenlopende en schilderachtige figuren als Simon Vinkenoog, Bart Huges, Robert-Jasper Grootveld, en Johnny van Doorn (die als 'Johnny the Self-kicker' bekendheid verwierf).
Hier was sprake van een bohème in de klassieke zin van het woord. Gebruikelijke elementen als een 'pluk-de-dag' hedonisme, een verachting voor de normale 'burgers', en lichtelijk 'asociale' trekken waren gemakkelijk te onderscheiden. Afhankelijk van het perspectief kon men dit beschouwen als het 'straatvuil' en het 'pleinvuil' van de 'uit het lood geslagen Leidsepleinjeugd', zoals in gevestigde media gebeurde. Of men kon dit positief waarderen zoals Simon Vinkenoog: 'Barbaren, die de encyclopedie omschrijft als niet-deelhebbende aan de beschaving (in een vroegere betekenis), met eigen recepten, zonder revolutie, en zo normaal als het maar kan in een neurotische wereld. Een dichtgegroeide wereld, waarin nog maar nauwelijks plaats is voor mensen als [pleiner] Kees: 'Ik wil niks, en ik weet niks zeker.'
Een ander element van de Leidsepleinscene waren de experimenten met allerlei mogelijke middelen om 'high' te worden. 'Ik kwam dus als achttien/negentienjarige in een scene, een scene in Amsterdam', herinnerde Johnny van Doorn zich later. 'Viel met m'n neus in de boter. D'r waren meteen overal wijven te neuken, er was overal marihuana, die vloog je om de oren - dat heette toen marihuana. Hashish kon je roken. Prachtige huizen, die uit elkaar vielen... overal bedden... en ik zag ethersnuivers en ik zag mensen, die trichloorethyleen snoven, mensen die kamfer aten (...) Enne... je zag kunstschilders er omheen, die elkaar aanvielen met flessen jenever en elkaar de hersens insloegen. Daar ging je dan gauw van weg, want je raakte steeds higher en higher!'
Over het gebruik van het middel marihuana, dat tegen 1960 in het centrum van de aandacht van de Leidsepleinscene stond, dient hier iets meer te worden gezegd. Een aantal kenmerken die met het gebruik ervan waren verweven wezen al vooruit naar het gebruik van LSD. Rond 1960 stond het gebruik van marihuana in een reuk van gevaar. Het was sinds 1953 verboden en werd ook actief vervolgd. In 1955 kwam het tot de eerste arrestaties en veroordelingen: zo werd een kunstschilder tot drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar veroordeeld wegens het bezit van twee marihuanasigaretten. Politie-invallen waren een vertrouwd verschijnsel; gevangenisstraffen tot acht maanden werden opgelegd voor het bezit van een marihuanasigaret (toen 'reefer' geheten, tegenwoordig aangeduid als 'joint'). Deze vervolging zou tot in de jaren zeventig aanhouden en speelde een belangrijke rol bij de vorming van een collectieve identiteit van de marihuanarokers als een vervolgde minderheid. Vinkenoog, die in 1965 een straf van zes weken moest uitzitten wegens marihuanabezit, meende: 'Men vervolgt mij omdat ik naar een ander soort televisie kijk, omdat bij mij thuis het toestel afstaat, in plaats van aan.' Er hing een paranoïde sfeer rond het marihuanaroken die niet ongerechtvaardigd was. Zo hield de politie met telelenzen het platje van onderwijzer Henk van Es in de gaten om binnen te kunnen vallen op het moment dat de vrouwelijke marihuanaplanten die hij kweekte geslachtsrijp werden. Dat was het moment waarop ze een psycho-actieve werking kregen en onder de Opiumwet vielen. Gebruikers en tegenstanders van het gebruik leken het eens te zijn over de verregaande gevolgen ervan.
Het roken van marihuana was niet alleen maar een bezigheid om lekker high te worden, maar werd een betekenis verleend die daar ver boven uitsteeg. Rokers zagen meer van de werkelijkheid dan niet-rokers. Dat zien van 'meer' gaf al het verschil aan met hen die 'minder' zagen. Gebruikers en niet-gebruikers werden gescheiden door hun kijk op de wereld. Een van de pleiners, Mike Lorsch vertelde: 'Stoned moest je lachen, en hoorde je er niet meer bij ... dat gaf je een gevoel van dat je bij een elite hoorde ... de reclame, de gesprekken tussen mensen, de mode, het gedrag in het algemeen ... kon je dan op een andere manier zien.' En de afkeer die uit de maatschappij voelbaar was versterkte dit gevoel alleen maar. Johnny van Doorn zei dat stuff een gevoel gaf van uitzonderlijkheid, "een beetje pseudomasochistisch van: we zijn inderdaad de rotte plek in de samenleving." Dit verschil tussen rond en vierkant kwam ook in de ontwikkeling van het taalgebruik tot uiting. Geïnspireerd door de Amerikaanse voorbeelden ontstond een nieuw soort Nederlands argot. De paradox was dat enerzijds de scene veel inspiratie opleverde voor schrijvers (Vinkenoog, Campert), maar dat anderzijds het gevoel overheerste dat woorden niet in staat waren om de werkelijkheid te omschrijven. Onvermogen om iets nauwkeurig uit te drukken werd als hip beschouwd: "Te gek, weetjewel. Ik bedoel .. hé? wat? .. Te gek gewoon!"

Behalve met marihuana werd er met allerlei middelen geëxperimenteerd: er werd ether gesnoven, amfetaminen werden geslikt, opium werd geroken en gespoten, en er werd zelfs geëxperimenteerd met de oude heksenplant doornappel, waarvan je na enkele dagen kon bijkomen zonder je iets te herinneren. Dit polydrugsgebruik baande de weg voor de experimenten met de zware psychedelische middelen die hun weg zouden gaan vinden naar Nederland.
Overigens moet men niet denken dat de pleiners een amorfe massa vormden met weinig onderlinge verschillen. De psycholoog Herman Cohen, nauw bevriend met leden uit de drugsscene, onderscheidde erbinnen ideaaltypisch twee groepen: 'De ene groep bestond uit actieve mensen, die produktief waren en ook produktief wilden zijn (...) Bij de andere groep - de junkies - was dit veel minder het geval; deze mensen lieten zich maar zo'n beetje drijven, zonder veel interesses, zonder de wil om voor zichzelf of in maatschappelijk opzicht te willen slagen.' Bovendien waren marihuana en een hippe levensstijl niet onvoorwaardelijk met elkaar verbonden. 'Zelfs de amorfe oer-scene van 1960 kende mensen aan de periferie, mensen die best een stick mee wilden roken, als ze er verder maar niets voor hoefden te laten, mensen die 's ochtends om 9 uur weer aan hun werk moesten zitten', schreef Cohen.

4. De eerste psychedelische exploraties

In embryovorm waren binnen de Leidsepleinscene al een aantal kenmerken en een groot aantal hoofdrolspelers van de jaren zestig aanwezig. Het wachten was op het middel. De introductie van LSD geschiedde dankzij de psychiatrie. Psychiaters in de Verenigde Staten en in Europa hadden in de jaren vijftig hun hoop gevestigd op het ontdekken van biochemische oorzaken van geestesziekten door het gebruik van 'psychotomimetica' ofwel psychedelica. De Amsterdamse hoogleraar Joh. Booij verwachtte in 1957 het ontstaan van een nieuwe farmaco-psychiatrie die de psychiatrie misschien nieuwe inzichten kon opleveren, dankzij de experimenten met LSD. De psycholoog Johan Barendregt en de psychiater Frank van Ree ontwierpen een experiment om meer te weten te komen over het psychosen opwekkende karakter van LSD. Tussen oktober 1958 en december 1959 gaven zij in het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam het middel aan 43 proefpersonen, waaronder 'pleiners' als Vinkenoog en Huges.
De resultaten ervan verwerkte Van Ree in zijn in 1964 verschenen proefschrift, waarin hij een LSD-25 grondsyndroom, bestaande uit derealisatieverschijnselen, tijdbelevingsstoornissen, concentratiestoornissen en visuele waarnemingsstoornissen omschreef. Maar waar Van Ree en zijn medewerkers alleen schizophreniforme, degenerativiforme, hysteriforme en maniforme psychosen aantroffen, interpreteerden een aantal van zijn proefpersonen hun ervaringen anders. Zo liep een jonge vrouw, aangeduid als T., in haar sessie rond in een "prachtig, oneindig stil, wit sneeuwveld [met een] hemels licht". Voor Van Ree, getrouw aan zijn definities, een degenerativiforme psychose.
Ook Simon Vinkenoog beoordeelde zijn ervaringen tijdens de experimenten geheel anders dan Van Ree. Op zijn trips voelde voor het eerst lichamelijk de aanwezigheid van het onderbewustzijn. Het Is, maar het is niet onder woorden te brengen. 'Wat dat dan ook moge zijn - een helse kaleidoscoop zonder pijn: dood en leven, liefde en geboorte, alle clichés van de mensheid wáárgemaakt door zes blauwe pillen.' Het gebruik van LSD en andere psychedelica gig Vinkenoog beschouwen als een manier om tot zelf- én godskennis te komen: een manier die een alternatief was voor de weg van de mystici.
Verder dan deze beschouwingen kwam Vinkenoog vooralsnog niet. 'Hoe dacht je dat mijn collega's bij de HP [waar hij toen op de redactie werkte] reageerden, de volgende dag weer gewoon aan het werk: 'En, hoe was het?' 'Nou, ik ben opnieuw geboren.' 'O.' Ik kende naast de marihuana-rokers van het Leidseplein geen anderen die dergelijke ervaringen hadden.' Pas in 1963 kwam Vinkenoog, dankzij de Amerikaan Steve Groff die in Amsterdam medicijnen studeerde, in aanraking met een kader waarin zijn ervaringen een plaats vonden. Dit was het gedachtengoed van Timothy Leary en zijn kring, waarop ik later zal terugkomen.

Er waren ook psychiaters die meer mogelijkheden in LSD zagen dan de nabootsing van psychoses. Zij werden geïnspireerd door de stroming van de psycholithische therapie, een term gemund door de Britse psychiater Sandison. 'Psycholysis' betekent zielsontbinding en de psycholithische therapeuten gebruikten LSD om psychische defensiemechanismen bij hun neurotische patiënten te omzeilen en materiaal uit het onderbewuste naar boven te halen. LSD werd zo een hulpmiddel bij in wezen psycho-analytische sessies. In de loop van de jaren zestig werkten in Nederland een tiental psychiaters op deze manier. Onder hen Jan Bastiaans, die grote bekendheid verwierf door op psycholithische wijze lijders aan een KZ-syndroom te helpen, en G. W. Arendsen Hein, die al eind jaren vijftig chronisch recidivistische criminelen behandelde met psycholithische therapie. Arendsen Hein had als een van de weinige Nederlandse psychiaters oog voor kosmisch-religieuze gevoelens, die volgens hem soms konden ontstaan uit het losser worden van de controle door het ego. Na het verbod op LSD in 1966 zouden deze twee psychiaters als enigen vergunning krijgen om het middel in hun praktijk te gebruiken. Binnen hun vakwereld stonden zij toen al geheel geïsoleerd.

5. Verbreidingsfase

De verbreiding van het gebruik van psychedelica werd vanaf 1962 mogelijk gemaakt door het ontstaan van een internationale zwarte markt in deze middelen. Het woord 'zwart' moet tot 1966 niet te letterlijk worden genomen, omdat handel in en gebruik van de middelen nog niet verboden waren. Anderzijds was er geen winkel waar men naar binnen kon stappen voor een flesje LSD. Het concern Sandoz leverde uitsluitend voor wetenschappelijke en medische doeleinden. Maar in een schemerzone van informele handel kwamen de psychedelische middelen zelf meer en meer beschikbaar. Dit kon gebeuren doordat iemand op eenmalige basis een voorraad wist te verkrijgen uit het buitenland, via vrienden die weer contacten hadden met producenten. Dat gebeurde bijvoorbeeld in 1962 met mescaline, waarop een twintigtal mensen waaronder Arendsen Hein en Vinkenoog er mee begonnen te experimenteren. Maar er kon ook een meer geregeld aanbod ter beschikking komen. In 1964 kon de geïnteresseerde door 55 pond naar een O'Dwyer in Engeland te verzenden een envelop met 500 stevige doses LSD krijgen, wat op een gulden per dosis kwam. Later slaagden 'ondergrondse' chemici erin hun eigen LSD te maken. Tot 1966 konden de basisstoffen voor de synthese, ergotamine of lysergzuur, vrijelijk worden ingevoerd. De producenten en dealers van psychedelica waren over het algemeen idealisten. Zo produceerde de medicijnenstudent Onno Nol zijn eigen LSD (40.000 doses), geïnspireerd door de 'Message': als Chroestsjow en Johnson LSD zouden nemen zouden ze nooit de Bom laten vallen.
Of er gemakkelijk aan LSD viel te komen, in het bijzonder voor nieuwkomers, hing af van iemands persoonlijke netwerk. De meest bekende gebruikers kenden altijd wel iemand die het hen verkocht of zelfs gaf. In de trefpunten rond het Leidseplein kon de geïnteresseerde met de juiste contacten met LSD begoten suikerklontjes kopen, mits er weer een voorraad op de markt was. Een trip kostte nooit meer dan vijf of tien gulden. Mescaline, als dat al te krijgen was, was zeker twee keer zo duur.
Het is onmogelijk om in te schatten hoeveel mensen in deze tijd psychedelische middelen gebruikten. Het gebruik was nog niet onder de aandacht van de media gekomen, terwijl justitie zich nog geheel concentreerde op een verwoede strijd tegen de marihuana. Er bestond nog geen openlijke psychedelische subcultuur met de eigen codes en regeltjes, hippies waren nog onbekend, gebruikers kenden elkaar via persoonlijke contacten. Belangrijk was de aanwezigheid van gebruikers die actief geïnteresseerd waren in nieuwe drugs, en die gedeeltelijk voortkwamen uit de de pleinersscene. Maar er waren onder hen ook die de voorkeur gaven aan opium en amfetaminen boven psychedelica.

Belangrijk in de ontwikkeling van een meer specifiek 'psychedelisch' gedachtengoed waren de contacten die vanaf 1963 ontstonden met gebruikers in de rest van de wereld. Daar bestond sinds de jaren vijftig een informeel netwerk van contacten tussen mensen die psychedelische middelen gebruikten. Mensen die een klankbord zochten voor hun ervaringen, ervaringen die ze niet konden bespreken met de oningewijde niet-gebruikers om hen heen. Mensen die geïnteresseerd waren in verdere exploraties van hun 'innerlijke ruimte'. En mensen die er bewust naar streefden om zoveel mogelijk medemensen te initiëren in het gebruik van psychedelische middelen. Een systematisch offensief om zoveel mogelijk invloedrijke leden van de Amerikaanse elite om te turnen werd vanaf 1955 ondernomen door een groep mensen rond Aldous Huxley en Humphrey Osmond. Tezelfdertijd raakte LSD steeds meer verspreid in de kunstenaarsbohème (de 'beat generation'), en onder therapeuten. In 1962 kwamen in de Verenigde Staten de psychedelica in het aandachtsveld van de publieke media door het optreden van de psycholoog Timothy Leary en zijn medewerkers aan de faculteit voor psychologie van Harvard. Leary en zijn medewerkers zagen de psychedelica als redding voor de euvelen van de wereld. In tegenstelling tot Huxley en Osmond wilden zij het omturnen niet beperken tot een elite, maar iedereen bereiken. Dit zette de stroom van gebeurtenissen in gang die uiteindelijk leidde tot het verbod van LSD in 1966.

De denkbeelden van Leary en zijn medewerkers werden verspreid in de afleveringen van het blad The Psychedelic Review, dat onder redactie van Ralph Metzner tussen 1964 en 1967 verscheen. Voor de meer intellectuele psychedelicus werd hierin een zeer invloedrijk interpretatiekader voor zijn ervaringen geboden.
Huxley had in zijn essay The Doors of Perception gefilosofeerd over het bestaan in het menselijk brein en zenuwstelsel van een ventiel, dat maar een beperkt stroompje bewustzijnsindrukken doorliet. Dit verengde bewustzijn zouden de mensen kunnen overstijgen. Bij sommigen gebeurde dat spontaan, bij anderen konden spirituele oefeningen of drugs het gewenste resultaat bewerkstelligen. Leary bouwde verder voort op deze visie. In de psychedelica had hij de middelen gevonden om het verengde bewustzijn, dat teveel waarde hechtte aan het gedrag dat men in de maatschappelijke werkelijkheid moest vertonen, te boven te komen. Gedrag was volgens hem een kunstmatig en cultureel bepaald product. Het kon gezien worden als een spel. Maar helaas lieten psychologie, godsdienst, politiek en andere culturele instellingen de mens in de waan dat zijn gedrag een absolute betekenis had. Hij raakte daarom afhankelijk van zijn gedrag en was niet meer in staat erbovenuit te stijgen. Om in te zien dat het verstand slechts een klein fragment was van het geheel van hersenen en lichaam, het spel-spelende fragment, was het meest eenvoudige middel het gebruik van psychedelische stoffen. Langs chemische weg kon de gebruiker buiten de spelstructuur worden gebracht, inzien wie hij werkelijk was en negatieve conditioneringen loslaten.
Enthousiast noteerde Vinkenoog in 1964 in een dagboek de les inzake toegepaste mystiek van Leary: 'Those of us who play the game of 'applied mysticism' respect and support good gamesmanship. You pick out your game. You learn the rules, rituals, concepts. You play fairly and cleanly. You don't confuse your games with other games. You do not impose your game rituals on other's games. You win today's game with humility. You lose tomorrow's game with dignity. Anger and anxiety are irrelevant because you see your small game in the context of the great evolutionary game which no one can win and no one can lose.'

Vanaf 1963 kwam er zo een interpretatiekader beschikbaar voor de psychedelische ervaringen. In deze tijd waren mensen uit de pleinersscene ook op gaan treden in de publieke ruimte. Rond 1960 riepen zij Amsterdam uit tot Magisch Centrum ('Magies Sentrum'). Symbool van het Magisch Centrum werd het appeltje-met-de-stip. Dit was bedacht door Robert-Jasper Grootveld en Bart Huges. Het appeltje stelde Amsterdam voor. De stip was het beeld Lieverdje op het Spui (waar Grootveld zijn anti-rookhappenings zou gaan houden), en het steeltje de rivier de Amstel. Maar het appeltje betekende ook: het paradijs is hier nu, klaar om in te bijten. Huges hield zich intensief bezig met het onderwerp high-worden. Hij experimenteerde met psychedelische middelen, maar ook met een yoga-houding waarbij je op je hoofd moest gaan staan. Grootveld zelf moest na een slechte LSD-trip niets van het spul hebben, maar was wel een verwoed marihuana-roker.
De drugsscene wilde het eigen 'high-zijn' uitdragen naar de maatschappij. Het middel hiertoe werd de 'happening'. Dit van de Amerikaanse 'action painters' overgenomen begrip duidde een openbare manifestatie aan, waarin het doel was mensen collectief uit hun bewustzijnskaders te schudden, uit hun bol te laten gaan. De bekendste happenings werden de anti-rookdiensten die Grootveld vanaf 1962 hield, maar er waren er veel meer: de happening 'Open het graf' in december 1962 (open je derde oog, anders is je schedel een graf) als parodie op de TV-happening 'Open het dorp'; kleinere happenings in de woning van Grootveld en Huges aan de Lange Leidsedwarsstraat; de happening 'Stoned in the streets' van januari 1965, waarin Huges toonde dat hij een derde oog in zijn schedel had geboord; en de Marihu-happenings, waarin de narcoticapolitie werd geprovoceerd door grote hoeveelheden van allerlei op marihuana gelijkende stoffen in bezit te hebben, die geen marihuana waren. Al met al werd door deze activiteiten behoorlijk wat (negatieve) publiciteit verkregen.
Grote indruk maakten de happenings op het in 1965 opgerichte Provo. De anti-rookhappenings van Grootveld op het Spui in Amsterdam werden de eerste provotarische happenings. Overigens waren de meningen binnen Provo over het gebruik van LSD verdeeld. Een voorman als Roel van Duyn moest niets hebben van drugs, die hij zag als 'opium voor het provotariaat.' In de beginfase van provo was LSD ook vrij schaars, men gebruikte voornamelijk marihuana en amfetaminen. Maar onder jonge provotariërs was de belangstelling voor LSD groot. De door Leary gemunte slogan 'Turn On, Tune In [op de kosmische energieën in je zenuwstelsel], Drop Out [uit de rat-race van de consumptiemaatschappij]', weerklonk ook in de provotarische
pers. Met Provo begon het gebruik van psychedelische middelen zich te verbinden met het opkomende alternatieve jeugdbestel.

6. Hoogtepunt

Zolang LSD-gebruik tot wetenschappelijke experimenten en een obscure bohémè beperkt bleef had de overheid geen belangstelling getoond. Maar de associatie met Provo bracht daar verandering in. Begin 1966 concentreerde de confrontatie tussen Provo en het gezag zich rond het huwelijk van kroonprinses Beatrix met Claus von Amsberg. In februari 1966 verscheen het Provo-pamflet De parel van de Jordaan, waarin provocerend stond geschreven: 'Er zijn plannen voor het toedienen van het krankzinnig makend middel L.S.D. aan de paarden van de bereden politie.' De gevestigde pers was inmiddels al begonnen met een hevige hetze tegen het middel. Vanaf 1960 waren er wel al eerder berichten over LSD in de dag- en weekbladen verschenen, maar altijd in verband met psychiatrisch onderzoek en nooit negatief van toon. Dit veranderde nu radicaal. De Telegraaf kopte op 29 januari: 'LSD leidt tot krankzinnigheid. Reeds vele jongeren in het verderf gestort'. Het Algemeen Dagblad verklaarde 15 februari: 'LSD vluchtmiddel naar kunstmatig paradijs.' Ons Zondagsblad van 3 april 1966 legde een direct verband tussen Provo en LSD: 'het drieste optreden der Amsterdamse provo's wordt door de politie toegeschreven aan het gebruik van een of ander roesmiddel.'
De bedreiging van het Huwelijk leidde tot snel handelen van de regering. In februari 1966 kwamen LSD en andere psychedelische middelen, zonder veel debat, onder het verbod van de Opiumwet te vallen. Dit vond overigens plaats bij Algemene Maatregel van Bestuur, hetgeen de verantwoordelijke minister alleen kon doen bij stoffen die onder internationale verdragen vielen. Voor LSD was dat niet het geval. Het verbod zelf was dus eigenlijk illegaal, een situatie die pas in 1976 'rechtgezet' werd. In de jaren na 1966 werd over het verbod nauwelijks publieke discussie gevoerd. Wetenschappelijke onderzoekers die ervoor pleitten dat het gebruik van LSD onder het toezicht op de volksgezondheid moest vallen, en niet onder de strafwet, kregen geen gehoor.
Justitie en politie breidden hun bestrijding van het marihuanagebruik uit naar het LSD-gebruik. Een student die LSD dealde werd meteen na het verbod opgepakt, maar moest weer vrijgelaten worden omdat hij het had gedaan toen het nog niet strafbaar was. Toch lijkt de bestrijding van LSD niet veel prioriteit te hebben gekregen. De criminele statistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek meldden over de jaren 1965 tot en met 1968 699 arrestaties op grond van de Opiumwet, maar slechts zeven daarvan betroffen het bezit van LSD. De meeste arrestaties (516) hielden verband met marihuana en hashish. De grootste gevangen vis lijkt een 24-jarige student te zijn geweest die twaalf maanden kreeg, waarvan twee voorwaardelijk, wegens het kopen van ¦720,- aan LSD. Andere arrestanten kregen wegens het bezit van een of meerdere capsules twee tot drie maanden opgelegd. In volgende jaren liep het aantal veroordelingen en seponeringen in verband met LSD volgens de maandstatistieken van het CBS eerst flink op, om na 1971 weer te dalen: in 1970 56, in 1971 116, in 1972 109, in 1974 77. Het aantal inbeslaggenomen trips nam fors toe: 4440 in 1970, 7765 in 1972, 4930 in 1973, 12.209 in 1974. Niettemin meenden waarnemers dat beleid en opsporing ten aanzien van LSD een nogal toevallig karakter hadden. De strafmaat voor bezit bleef, afhankelijk van de hoeveelheid, tussen de drie en twaalf maanden liggen. Zo werden in 1970 twee mensen die een gram LSD (400 doses van 250 microgram) in een reageerbuisje in een krant vanuit Londen Nederland wilden binnensmokkelen ieder tot twaalf maanden veroordeeld, waarvan vier respectievelijk drie voorwaardelijk. En een 22-jarige fotograaf kreeg drie maanden vanwege het bezit van 50 tabletten.
Of de bestrijding van het LSD-gebruik nu een toevallig karakter had of niet, in ieder geval kreeg de Nederlandse justitie geen enkel vat op de handel en de productie. Ik ben nog slechts twee aan het licht gekomen clandestiene productielaboratoria tegengekomen, een in Wales en een in Londen, die voor een Europese markt produceerden en in 1977 werden opgerold. Beide laboratoria maakten vanaf 1969 zeer kleine tabletjes LSD, rond en vaak grijs met een diameter van een bij twee millimeter, of in de vorm van grijze, groene, rode en paarse pyramiden, met een gemiddelde dosis van 100 microgram. De gebruikte basisstof was het zeer dure, maar niet illegale ergotaminetartraat, een geneesmiddel tegen migraine. Andere verschijningsvormen waarin LSD op de markt kwam was als wat grotere tabletten, vaak fel gekleurd, in de vorm van een cirkel of een sterretje; als een stukje papier ('paper') met LSD erop gesmeerd en een tekeningetje erop, bijvoorbeeld een katje of een sterretje; als bruine doorzichtige kunststofstukjes van een bij twee millimeter; of als een eetbare paddestoel met fijngemaakte tabletjes toegevoegd. Voor 1969 is het niet precies duidelijk hoe sterk de LSD was die op de markt kwam, maar van horen zeggen wisten de gebruikers dat een variatie als Purple Haze zeer sterk was, Orange Sunshine daarentegen minder. Na 1970 begon een Stichting Drugs Informatie, voortgekomen uit de alternatieve drugshulpverlening, met chemische analyses van samples LSD. De doses bleken te variëren van nul tot meer dan 200 microgram. Mescaline bleek vrijwel altijd LSD te zijn. De effecten van deze middelen zijn nauwelijks te onderscheiden voor de onervaren gebruiker, maar LSD is gemakkelijker te maken en bovendien kostte een LSD-trip op straat hooguit tien gulden, een mescalinetrip tien tot twintig gulden, wat een extra winst voor de dealer opleverde. Volgens de psychiater Herman Cohen verdienden de kleine dealers overigens net genoeg om in hun eigen gebruik te voorzien.

Naar de verbreiding van het gebruik in deze fase werd vanaf 1968 door verscheidene geïnteresseerden en instanties onderzoek gedaan. Dit weerspiegelde de verbreiding van het gebruik onder grotere groepen, of misschien de angst daarvoor. De meest uiteenlopende schattingen van het aantal 'drugsgebruikers' werden gedaan, waarbij allerlei verschillende middelen op een hoop werden gegooid. Cohen, die in de jaren 1967-1968 een uitgebreide veldstudie deed onder drugsgebruikers, schatte hun totale aantal op 24.000. Een onderzoek van drs. D. van Peype in opdracht van het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk kwam in die tijd op 20.000 gebruikers. De Nieuwe Rotterdamsche Courant meldde in 1970 alleen al in Amsterdam meer dan 15000 regelmatige gebruikers van verdovende en hallucinerende middelen, in Rotterdam 7000. En Koos Zwart meldde in het blad Aloha dat insiders het aantal 'omgeturnden' op zo'n 500.000 tot 600.000 schatte.
Er valt met deze cijfers voor ons onderzoek weinig te beginnen. Blijkbaar bestond er een uitgebreide groep gebruikers van met name marihuana, die in de tienduizenden liep. Maar hoeveel daarvan gebruikten regelmatig LSD?
Door de Groningse onderzoekers J. Gadourek en J. L. Jessen werd in 1971 een steekproef gedaan onder 1622 personen van 16 jaar en ouder in 73 gemeenten. 42 van hen, nog geen tweeëneenhalf procent, gebruikten regelmatig LSD of amfetaminen. We kunnen deze cijfers natuurlijk niet automatisch extrapoleren naar het totaal van de Nederlandse bevolking, maar het zou een aanwijzing kunnen zijn dat het aantal LSD-gebruikers in ieder geval in de duizenden heeft gelopen. Interessant zijn de resultaten van de enquêtes van drie andere Groningse onderzoekers, W. Buikhuisen, H. Timmerman en J. de Jong, naar het druggebruik op middelbare scholen (eindexamenklassen HAVO en VWO, eerste klassen HTS en kunstscholen) tussen 1969 en 1973. In totaal werden in drie onderzoeksronden 47.520 vragenlijsten ingevuld. In 1969 had 11,15 % van de respondenten wel eens drugs gebruikt, in 1971 was dat gestegen tot 20,3 %. Daarna stabiliseerde het percentage zich op 19,7 % in 1973. Van de druggebruikers had in 1969 12,3 % wel eens LSD gebruikt, in 1971 11,7 %, en in 1973 13,5 %. In 1973 had minder dan 20 % al meer dan tien keer LSD gebruikt. Meer dan twee procent van de ondervraagde scholieren had dus in 1971 en 1973 wel eens LSD gebruikt.
Zowel in 1966, bij het optreden van Provo, als in 1973 bij het scholierenonderzoek van Buikhuisen en de zijnen, treffen we een verbinding aan tussen het gebruik van psychedelische middelen en de jongerencultuur. Illustratief hiervoor is ook het verslag van een drugshulpverleningsteam op het popfestival van Kralingen in juni 1970. Het drugsteam meldde veel gebruik van LSD naast hashish, marihuana en amfetaminen onder de meer dan 60.000 jongeren die het festival bezochten. Waarnemers zagen het druggebruik als een randverschijnsel van de opgekomen jeugdcultuur.

In zijn analyse van de jongeren in de jaren zestig heeft P. de Rooij teruggegrepen op een begrip van J.S. van Hessen: het jeugdbestel. Van Hessen omschrijft een jeugdbestel als een structuur, die zich laat herkennen in de onderlinge omgang, relaties en gedragsvormen van jongeren. 'Een dergelijk jeugdbestel kan intern grote variaties te zien geven (verschillen naar sexe, klasse, woonplaats), maar deze zijn als het ware opgenomen in de structuur. De jongeren blijven op elkaar betrokken en de wijze waarop met de verschillen wordt omgegaan is in codes vastgelegd. Een dergelijk bestel wordt bovendien gekenmerkt door een relatieve autonomie.'
De Rooij ziet in de eerste helft van de jaren zestig een 'jeugdbestel' ontstaan, uit veranderingen die al in de jaren vijftig optraden. De groeiende deelname aan het onderwijs unificeerde de jongeren. De werkgelegenheid in de tertiaire sector en in de industrie nam toe ten koste van de landbouw. De interne migratie in Nederland nam toe. Jongeren deelden in de stijgende inkomensontwikkeling, waardoor hun consumptieve bestedingen toenamen. Hét verbindende element van het nieuwe jeugdbestel lokaliseert De Rooij in de gedeelde hartstocht voor de rock 'n roll. Mede onder invloed van deze muziek was vrije tijd niet langer alleen maar hersteltijd na gedane arbeid, maar werd een domein voor zelfexpressie.
De Rooij beëindigt zijn beschouwingen met de opkomst van Provo in 1965. Juist na deze tijd begon de muziek van toonaangevende popgroepen vol te staan met psychedelische verwijzingen in de teksten, en psychedelisch aandoende geluidseffecten in de muziek. Voorbeelden uit het werk van de meest populaire bands uit die jaren, de Beatles en de Rolling Stones, zijn er volop. De Beatles-elpee Revolver uit 1966 eindigde met een tekst gebaseerd op de Leary-vertaling van het Tibetaanse Dodenboek ('Tomorrow Never Knows'). De volgende elpee, Sgt Pepper's Lonely Hearts Club Band uit 1967 stond propvol psychedelica, met een hoogtepunt in het nummer 'Lucy in the Sky with Diamonds' - de initialen van LSD. De Rolling Stones gingen in datzelfde jaar mee met de psychedelische vloedgolf op de elpee Their Satanic Majesties' Request, met nummers als '2,000 Light Years From Home'. De Jimi Hendrix Experience opende in datzelfde jaar de eerste elpee Are You Experienced? met het nummer 'Purple Haze' - naam van de krachtigste illegale LSD. Het jeugdbestel kreeg hiermee zijn eigen, voor niet-ingewijden onbeluisterbare, hymnen en identificatiemodellen. Timothy Leary, bevriend met allerlei belangrijke popsterren, droeg in 1968 het werk van de psychedelische revolutie dan ook hoopvol over aan de jongeren en hun profeten: 'The authentic priests, the real prophets of this great movement are the rock-and-roll musicians. Acid-rock is the hymns, odes, chants of the turned-on love generation. For the first time in history, teen-agers (our new advanced mutant species) have written their own songs, beat their own rythm, created their own religion.'

Het jeugdbestel vertegenwoordigde natuurlijk slechts een minderheid van alle jongeren in Nederland. Maar een grote minderheid. Het blad Hitweek dat tussen 1965 en 1969 wekelijks verscheen en als de stem van het jeugdbestel kan worden beschouwd, had een oplage van 30.000 exemplaren. Na 1965 werd de consumptie van psychedelische middelen een randverschijnsel van het bestel. Hitweek en vooral zijn opvolger Aloha (dat verscheen van 1969 tot 1974) plaatsten artikelen over psychedelische middelen en ervaringen. 1967 was ook in Nederland, en vooral in Amsterdam, een Summer of Love: de hippiecultuur sloeg over uit Amerika. Een aantal bladen verschenen en verbreidden binnen die cultuur het psychedelische gedachtengoed: de Witte Krant/Papieren Tijger en PSY-IN in 1967, Moksha, Om en de Real Free Press Illustratie in 1968.
Gebruik van psychedelische middelen was geheel verbonden geraakt met de opgekomen tegencultuur. Wel werd er ook binnen die cultuur, door de harde kern van politieke activisten, met wantrouwen tegen LSD aangekeken. Daarentegen predikte iemand als Moksha-redacteur Hans Geluk een psychedelisch en hedonistisch quietisme: iemand die high is straalt een positieve invloed uit op zijn omgeving en dat vond Geluk belangrijker dan welke democratisering dan ook. Er waren ook psychedelische activisten die de kloof tussen de politieke New Left en de quietistische hippie probeerden te overbruggen. De Witte Krant/Papieren Tijger stelde 'de sosjale revolutie in de derde wereld, de kulturele revoluutsie in de westerse asfaltjunkels, de psiegedeliese revoluutsie in de underground, de lieve revoluutsie in Amsterdam' op een lijn. Zelfs Nederland kende zijn versie van de combinatie van LSD-gebruiker en politiek activist vergelijkbaar met de Amerikaanse Yippies en White Panthers.

Waar vinden we de regelmatige gebruikers van psychedelische middelen? We kunnen er van uitgaan dat het gebruik van een bepaald soort drugs in het ene sociale milieu meer aanslaat dan in het andere. Dit hangt onder andere samen met de effecten van de betreffende drugs. Psychedelische drugs zijn middelen die in het algemeen de sensibiliteit van de gebruikers verhogen en de neiging tot introspectie doen toenemen. In de jaren zestig raadden psychedelische woordvoerders de potentiële gebruikers dan ook aan om de drug in zo prettig mogelijke omstandigheden te nemen, en om ervoor te zorgen minstens drie dagen te reserveren voor het gebruik. Een dag om je voor te bereiden, een dag voor de 'drugsessie' zelf, en een dag om op een prettige manier terug te keren in het aardse leven, 'een zachte landing te maken'.
Maar ook na deze derde dag waren de effecten van de drug psychologisch gezien nog niet uitgewerkt. De gebruikers konden nog lang daarna de gevoelens van en de herinneringen aan de sessie met zich mee dragen.
Veelvuldig gebruik van psychedelische drugs liet zich daarom moeilijk rijmen met een levensstijl waarin juist zo weinig mogelijk sensibiliteit en introspectie gevraagd werden. Geestdodend werk in kantoren en fabrieken, of een monomane carrière-drang vereisen juist een geest die zich kan afsluiten. Hier ligt de reden dat het gebruik van psychedelische drugs vooral groepen intellectuelen, kunstenaars en drop-outs aansprak.
Uit het eerder genoemde onderzoek van Cohen onder bijna 400 LSD-gebruikers in de jaren 1967-1968 blijkt dat veel van hen uit intellectuele en/of artistieke kringen kwamen en veel hun eigen tijd konden indelen. De steekproef van Cohen wees uit dat 27% werkloos was, 21% studeerde, 21% studeerde en werkte, en 25% alleen werkte (maar het is niet duidelijk in welke beroepen). Ze kwamen ook uit relatief hoge milieus: 27% uit een milieu van intellectuelen in een hogere welstandklasse, hoger personeel, directeurs of fabrikanten, 22% uit de middenstand, 21% uit een milieu van lager en ongeschoold personeel. De psychiater P. J. Geerlings, die aan de Jellinekkliniek een spreekuur voor jonge druggebruikers had, concludeerde dat vooral intellectuelen drugs gebruikten. Als je niet intelligent was, kwam je blijkbaar niet in hun kring.
Cohen onderscheidde in Amsterdam verscheidene scenes van druggebruikers naar hun graad van beweeglijkheid. Wat gebruikers van psychedelica betreft was er een scene van jongeren, van kunstenaars tot schooljeugd met een vrij grote beweeglijkheid die op het Leidse- en het Rembrandtplein en in jeugdcentra rondhingen, en die gedeeltelijk vanwege de kick, gedeeltelijk vanwege de zucht naar bewustzijnsverruiming gebruikten - als we die twee begrippen al kunnen scheiden. Daarnaast was er een scene van wat oudere gebruikers, een man of veertig groot, gedeeltelijk voortgekomen uit de oude pleinersscene en gedeeltelijk studenten, die een keer in de een tot zes maanden gebruikten. Daarnaast gebruikten allen hashish als genotsmiddel.

Cohen onderzocht ook de effecten van het gebruik van psychedelica op de geestesgesteldheid van de gebruikers. De 'doorgetripte' LSD-gebruiker dacht een verruimd bewustzijn te hebben gekregen. Volgens Cohen kwam dat er in de praktijk op neer dat sommigen zichzelf hadden verloren in een enigszins verward innerlijk bestaan, maar dat anderen hun ervaringen juist in een zinvol bestaan hadden geïntegreerd.
Men kon de psychedelische gebruiker natuurlijk vanuit een maatschappelijk standpunt beoordelen, maar de gebruiker ontwikkelde juist een nogal ambivalent standpunt ten aanzien van die maatschappij. Cohen vond de oorzaak voor die ambivalentie erin dat de maatschappij enerzijds de drugs van de gebruiker wilde verbieden, maar anderzijds wilde de laatste wel een bredere kring omturnen. De voornaamste karakterveranderingen door het gebruik vond Cohen in een wat meer ontspannen houding van de gebruiker ten aanzien van het leven: 'Tenslotte (..) blijkt inderdaad een eerlijke behoefte om agressie en discriminatie uit het (eigen) leven te bannen en zo 'cool' mogelijk door het leven te gaan. Tevens is er de neiging om aan zichzelf te werken. Men is bedacht op 'hang-ups' (hinderlijke eigenschappen, 'idee-fixes') bij zichzelf en anderen en is er immer op uit om zelfs maar de schijn van 'opgefokt' (nerveus, op fanatieke wijze doelgericht) gedrag te vermijden. Rest nog te vermelden dat bij sommigen een groot vertrouwen in het leven bestaat. Het is daarom niet nodig om dingen af te spreken of te regelen. Wanneer de tijd rijp is komt alles vanzelf in orde, ontmoet men de mensen die men nodig heeft en vallen de dingen precies op hun plaats.'
Een dergelijke mentaliteit verklaart ten volle de ambivalente relatie tussen de psychedelicus en de fanatieke politieke activist. Wanneer men de spel-structuur van de werkelijkheid heeft doorgekregen kan men het leven niet altijd even serieus nemen.
Overigens onderzocht Cohen blijkbaar voornamelijk gebruikers met enige ervaring. Vermeld dient hier ook te worden dat volgens het drugshulpverleningsteam op het popfestival van Kralingen, er een 'totaal ontbreken van de meest elementaire kennis van de middelen' heerste. Naast de scenes van ervaren gebruikers waren er waarschijnlijk duizenden jongeren, die met LSD experimenteerden zonder precies te weten wat het allemaal inhield.

Na 1971 lijkt de populariteit van psychedelische middelen over zijn hoogtepunt heen te zijn. Publicaties uit die tijd wekken een gedesillusioneerde indruk. Het belangrijkste psychedelische tijdschrift, Moksha, houdt er na 1970 mee op en wordt niet vervangen. Het blad Aloha getuigde van een steeds sterker wordende pessimisme over de mogelijkheid van een nieuwe wereld. Ook de beloften van LSD vielen hieronder. Ooit dachten we de maatschappij te kunnen veranderen met LSD, schreef de 'drugsredactie' Flip Dronkers, Eric Fromberg en Koos Zwart in 1974, vlak voor de opheffing van het blad. Maar nu, nu 'doen (we) het voor ons eigen amusement: Niets meer, niets minder, en dat is veel reeëler, geloof ik.' Vanaf 1972 gaf het blad steeds meer aandacht aan het junkieprobleem: de heroïne was in Nederland gearriveerd en een geheel ander drugprobleem maakte zijn opwachting.

7. Besluit

In dit artikel heb ik gepoogd de verbreiding van het gebruik van psychedelische middelen in Nederland in de jaren zestig te beschrijven en te verklaren. Verder onderzoek zal terreinen van maatschappelijke invloed van dit gebruik moeten bestrijken. Eén ligt ervan voor de hand: de gehele populaire cultuur van de tweede helft van de jaren zestig en de eerste helft van de jaren zeventig, de mode, de kunst, de muziek, was doordrongen van psychedelische vormen. Grotere invloed is op langere termijn uitgeoefend via het stimuleren van de interesse voor oosterse religies en geneeswijzen, voor de eigen traditionele geneeswijzen, voor natuurvoeding, voor parapsychologische verschijnselen: allemaal interesses die rechtstreeks voortkwamen uit de psychedelische beweging en uitliepen op het verschijnsel van de New Age. Een ander terrein van invloed was de anti-psychiatrische beweging van de jaren zestig en zeventig. Heersende maatschappelijke opvattingen over de normale staat van zijn en over waanzin werden mede onder invloed van psychedelische ervaringen aangevochten.
Ook voor andere historische periodes en andere drugs ligt er nog een groot onderzoeksterrein braak. Ik hoop met dit artikel verdere belangstelling voor de sociale geschiedenis van drugsgebruik te bevorderen.



Top of page | Main | Search | Science | Opinion | Literature | Links | Treatment | Bookshop | Feedback

Tabernanthe iboga © 1999
The Ibogaine Dossier