The Ibogaine Dossier
NYU Conference on Ibogaine Nov 5-6, 1999
Prof. dr. Jan Bastiaans
|
Main |
Search |
Science |
Opinion |
Literature |
Links |
Treatment |
Bookshop |
Feedback
HET GEBRUIK VAN PSYCHEDELISCHE MIDDELEN IN NEDERLAND IN DE JAREN
ZESTIG
Een hoofdstuk uit de sociale geschiedenis van drugsgebruik
Stephen Snelders
Eerder gepubliceerd in PAN-forum
1. De sociale geschiedenis van drugsgebruik
Elke cultuur of sub-cultuur kent eigen vormen van drugsgebruik.
In elke cultuur gebruiken de leden bepaalde chemische substanties
die de werking van hun zenuwstelsel beïnvloeden en, gerelateerd
aan de sociale omgeving waarin ze gebruikt worden, bepaalde denk-
en gedragspatronen stimuleren. Bepaalde chemische substanties
zijn beschikbaar en sociaal aanvaardbaar; bepaalde andere zijn
dat niet. Ook in dit laatste geval vervullen ze binnen een cultuur
een rol, als een soort synthetische 'duivel' binnen de heersende
moraal, en als mogelijk symbool van protest voor hen die zich
tegen die heersende moraal keren.
Met het woord 'drugs' verwijs ik hier naar elk chemisch middel
dat door de mens gebruikt wordt om de stimulerende of verdovende
werking, of het nu plantaardig is of in laboratoria geproduceerd,
en of het gebruik ervan formeel is toegestaan of niet. Het is
duidelijk dat in verschillende historische culturen, en in de
verschillende onderdelen ervan, grote verschillen in drugsgebruik
hebben bestaan. Dit ligt voor de hand. Dat dergelijke verschillen
ook essentiële verschillen kunnen opleveren in de wijze waarop
mensen denken en handelen ligt blijkbaar minder voor de hand,
getuige het geringe aantal historici dat zich hier op een wetenschappelijk
verantwoorde wijze mee heeft bezig gehouden.
Fernand Braudel heeft in zijn werk Civilisation Materièlle
et Capitalisme (1967) gewezen op het belang van het verlangen
naar bepaalde soorten voedsel en genotmiddelen in de historische
ontwikkeling. 'In werkelijkheid heeft elke beschaving in het dieet
genotmiddelen en opwekkende middelen nodig', zo schrijft hij.
En hij wijst er bijvoorbeeld op dat bepaalde 'historici de werkelijkheid
verkeerd voorstellen wanneer ze praten over de Grand Siècle
en de achttiende eeuw zonder het tekort aan vlees, de excessen
van de alcohol en de komst van de koffie te noemen.' Niettemin
heeft het gebruik van drugs gewoonlijk slechts een marginale plaats
gekregen in de sociale geschiedenis, op een paar uitzonderingen
na. Een van de weinige historici die zich wel met het onderwerp
heeft bezig gehouden is Piero Camporesi. Zijn werk Il pane
salvaggio (1980) schetst een bont panorama van het leven in
het Europa van de zestiende tot achttiende eeuw, waarin chemische
veranderingen, veroorzaakt door honger en door het (gedwongen)
eten van met hallucinogenen gebakken brood de bevolking in vreemde
werkelijkheden voert. Maar Camporesi lijkt niet geïnteresseerd
in het preciese karakter van de chemische veranderingen in het
zenuwstelsel en de gevolgen ervan.
Carlo Ginzburg heeft in zijn werk Storia Notturna (1989)
het bestaan proberen te documenteren van het fenomeen van de zogenaamde
'heksensabbath', of beter geformuleerd van een 'extatische communicatie
met de doden' (wie of wat die doden ook mogen zijn, iets wat buiten
Ginzburgs onderzoek valt), als een essentiëel element van
de Europese folklore. Een element dat volgens hem in verschillende
gelijksoortige vormen terug te vinden is in de Europese geschiedenis.
Om dit fenomeen te kunnen verklaren heeft Ginzburg gegrepen naar
de al veel langer bestaande hypothese van een ritualistisch gebruik
van hallucinogene middelen als moederkoorn (Claviceps purpurea)
of vliegenzwam (Amanita muscaria).
In ons eigen land heeft H.K. Roessingh in zijn proefschrift Inlandse
tabak (1976) het vraagstuk aangeroerd van de gevolgen van
de opkomst van het tabaksgebruik en de gevolgen van het roken
van met hallucinogene middelen doorspijste tabak in de 16e en
17e eeuw. Ook moet hier melding gemaakt worden van de (weinig
overtuigende) poging van de antropoloog Jojada Verrips om aannemelijk
te maken dat bepaalde godsdienstige verschijnselen in de Republiek
rond 1750 teruggebracht konden worden tot moederkoornvergiftiging.
Deze poging werd gesmoord in de kritiek van Nederlandse historici.
Helaas is er bij mijn weten geen historicus geweest die de farmacologische
uitwerkingen van verschillende soorten drugs, en de rol die hierin
wordt gespeeld door niet-farmacologische factoren, heeft betrokken
in zijn onderzoekingen. Dit is uiterst belangrijk, omdat elke
afzonderlijke drug bij de gebruiker ervan andere veranderingen
teweegbrengt in de manier van waarnemen en op emotioneel vlak.
Niet-farmacologische factoren als sociale omgeving en verwachtingen
van de gebruiker spelen hierbij een doorslaggevende rol. Het staat
buiten kijf dat de historicus te rade moet gaan bij vertegenwoordigers
van andere disciplines voor inzichten in de uitwerking van drugs.
Er is daarom nog geen bevredigend begin gemaakt met een sociale
geschiedschrijving van verschillende vormen van drugsgebruik in
verschillende historische periodes en beschavingen.
Wat we nodig hebben om inzicht te ontwikkelen in de historische
dynamiek van veranderingen in drugsgebruik, en de maatschappelijke
gevolgen die dit kan hebben, is de bestudering van een in tijd
en ruimte af te bakenen groep die het gebruik van een bepaald
soort drugs als gemeenschappelijk kenmerk heeft. Voor die groep
kunnen we de gevolgen van een verandering in drugsgebruik op henzelf
traceren, en de wisselwerking daarvan met hun sociale omgeving.
Uit een dergelijk onderzoek kunnen we misschien wat noties formuleren
over de factoren die een rol spelen in veranderingen in drugsgebruik,
gezien vanuit het perspectief van de sociale historicus. Gelukkig
hoeven we niet ver te zoeken voor zo'n onderzoeksobject. We leven
in een maatschappij en een tijd waarin veranderingen in drugsgebruik
en hun effecten op de maatschappij voortdurend om ons heen te
zien zijn. In een recent verleden kunnen we een groep afbakenen
die aan onze wensen voldoet.
In dit artikel wil ik een verkenning maken van de individuele
en maatschappelijke veranderingen die opgetreden zijn door de
introductie van een nieuw soort drugs in een afgebakend gebied
en dito periode. Die drugs zijn de psychedelische middelen, met
name LSD-25. Het gebied is Nederland, in de periode van eind jaren
vijftig tot begin jaren zeventig. Deze datering is nogal arbitrair,
maar kan min of meer gelijkgesteld worden met de grootste kwantitatieve
bloei in het gebruik van psychedelische middelen tot het house-fenomeen
en de verspreiding van XTC sinds eind jaren tachtig. In dit artikel
wil ik proberen te benoemen en te verklaren onder welke delen
van de bevolking een regelmatig gebruik van psychedelische middelen
optrad, in welke sociale en politieke context dit gebruik plaats
vond, en in welke richting dit gebruik veranderingen in denk-
en gedragspatronen beïnvloedde.
2. Psychedelische drugs
Het eerste zware psychedelische middel dat op enige schaal door
artsen, filosofen, kunstenaars en andere twintigste-eeuwse Europeanen
en Amerikanen werd onderzocht was mescaline. Mescaline was het
eerst beschikbare synthetische derivaat van een in de natuur voorkomende
psychedelische plant: de peyote-cactus. De synthese ervan in 1897
maakte een grotere productie mogelijk en vergemakkelijkte het
gebruik.
De toevallige ontdekking van LSD-25 door de Zwitserse chemicus
Albert Hofmann in 1943 baande de weg voor een massale productie
van psychedelische middelen. Hofmann werkte aan de synthese van
nieuwe verbindingen uit lysergzuur, de bouwsteen van de alkaloïde
uit het moederkoorn, op zoek naar nieuwe farmaceutische toepassingen.
In de loop van dit onderzoek werd hij de eerste mens die een LSD-trip
nam. Het werd voor hem een vreselijke ervaring: hij dacht dat
hij gek was geworden. Niettemin experimenteerde hij verder met
het middel en uiteindelijk bracht zijn werkgever, het farmaceutisch
concern Sandoz in Basel, LSD-25 op de markt voor wetenschappelijk
onderzoek. Het middel had volgens het concern twee toepassingen.
Ten eerste het losser maken van de weerstanden en verdringingen
bij patiënten in de psychoanalyse, vooral in het geval van
angst- en dwangneurosen. Ten tweede stelde het middel de onderzoeker
in staat uit de eerste hand, door het zelf te gebruiken, de geesteswereld
van de psychoticus te leren kennen.
LSD-25 had twee kenmerken die het ideaal maakte voor grootschalige
consumptie en verspreiding. Om te beginnen waren er maar minimale
hoeveelheden van de stof nodig. Bevat een werkzame dosis mescaline
200 tot 500 milligram, voor LSD is dat 100 tot 400 microgram.
En verder is de stof reuk- en smaakloos. Deze eigenschappen maakten
LSD ideaal voor toepassingen in de illegale sfeer. In de jaren
vijftig experimenteerden geheime diensten, en vooral de Amerikaanse
inlichtingendienst CIA, op grote schaal met het middel. De CIA
wilde ontdekken of LSD als middel in spionage, als verhoormethode,
of als chemisch wapen geschikt was. Door de reuk- en smaakloosheid
en de geringe dosis was LSD gemakkelijk toe te dienen aan niets
vermoedende proefpersonen. Ook gaf de CIA opdrachten voor psychiatrisch
onderzoek. De ironie wil dat de deinst hierdoor het 'vrije westen'
dacht te beschermen, en ondertussen tal van personen met middelen
in aanraking bracht die hen zouden vervreemden van heersende maatschappelijke
waarden.
Sinds de jaren veertig hebben onderzoekers een groot aantal verschillende
middelen onderscheiden die vanwege hun effecten wel worden aangeduid
met de verzamelnaam 'psychedelisch': 'de geest manifesterend.'
Er bestaan tussen deze middelen grote verschillen in de scheikundige
opbouw, en in kwaliteit en tijdsduur van de ervaring die het gebruik
ervan oplevert. Maar ze hebben gemeen dat ze, in de definitie
van de Amerikaanse psychiaters Lester Grinspoon en James B. Bakalar,
'min of meer betrouwbaar gedachten, gemoedsgesteldheid en perceptuele
veranderingen voortbrengen die anders zelden ervaren worden behalve
in dromen, contemplatieve en religieuze exaltatie, flitsen van
levendige onvrijwillige herinnering, en acute psychosen.' Het
belangrijkste effect van een psychedelisch middel is dat het de
zintuiglijke waarneming van de werkelijkheid zodanig vervormt
dat de gebruiker in een vreemd universum terechtkomt, waarin elke
gedachte en waarneming buitengewone proporties aanneemt. Verre
van verdoofd te raken wordt de gebruiker juist buitengewoon gevoelig
voor de minste of geringste gebeurtenis. In dit vreemde universum
komt hij vaak in confrontatie met zichzelf. Zijn normale handelingspatronen
en karakterpantser gelden niet meer. Hij moet een nieuwe verhouding
vinden tot de wereld om hem heen. Het effect hiervan is op elke
gebruiker verschillend. De een bevindt zich opnieuw in de wonderbaarlijke
wereld van het kind, waarin alles nieuw en spannend is. Maar een
ander ziet overal om zich heen zijn eigen angsten en spanningen
geprojecteerd, en moet zien te overleven in een wereld die hij
niet onder controle kan krijgen. Net zoals iemand die niet mee
kan deinen op de golven en zeeziek wordt, wordt hij ziek. Hij
maakt, in het jargon van de psychedelische gebruiker, een slechte
reis, een 'bad trip'.
De farmacologische werking van de drug is dan ook slechts één
factor in het resultaat van het gebruik ervan op de gebruiker.
Deze factor werkt in samenspel met de 'set', de persoonlijkheidsstructuur
en de verwachtingen van de gebruiker, en de 'setting', de psychologische
en fysieke omgeving. Het gebruik van psychedelische middelen is
niet altijd prettig. Voor veel gebruikers is dit element van gevaar
juist een aantrekkelijke kant ervan, vergelijkbaar met de houding
van een parachutespringer. Voor een periode van vier tot zes uur
kan een gebruiker van LSD of mescaline zowel in een subjectieve
staat van allesomvattend inzicht, als in de hel verkeren.
De hoge tolerantiegraad van het menselijk lichaam voor middelen
als LSD en mescaline maakt lichamelijke verslaving aan psychedelische
middelen overigens onmogelijk. Geestelijke verslaving is natuurlijk
een andere kwestie.
De belangrijkste in onze periode gebruikte psychedelische middelen
waren LSD-25 en mescaline. Het meest gebruikte middel was overigens
marihuana. De reden hiervoor is dat dit middel gerookt kan worden
(al dan niet met tabak) waardoor de dosis zodanig in de hand kan
worden gehouden dat de schokkende ervaringen die de gebruiker
van zwaardere middelen krijgt niet optreden. Marihuana is dan
ook veel meer een puur genotsmiddel, waarmee de gebruikers zich
ontspannen en stoned kan voelen. Het was met name LSD dat
de geesten van de betrokkenen zodanig beroerde dat er een andere
kijk op de wereld ontstond. Ik beperk me in dit artikel daarom
tot de zwaardere middelen.
3. Gebruik van psychedelische middelen in Nederland. De aanloopfase.
In het gebruik van psychedelische middelen in Nederland vallen
een aantal fasen te onderscheiden, die ik in de volgende paragrafen
nader wil behandelen:
a. Een aanloopfase in de jaren vijftig, waarin een scene ontstond
die ruimschoots experimenteerde met allerlei drugs, maar nog niet
kennis maakte met LSD.
b. Een kennismakingsperiode van 1958 tot 1962, waarin men in Nederland
voor het eerst in aanraking kwam met LSD via psychiatrische experimenten.
c. Een eerste verbreidingsperiode 1962-1966, waarin de psychedelische
middelen op de zwarte markt beschikbaar kwamen en waarin een 'psychedelisch'
gedachtengoed zich verbreidde en invloed begon uit te oefenen
op de jongerencultuur.
d. De hoogtepunt van verbreiding en gebruik in een periode vanaf
1966 tot het begin van de jaren zeventig. Het gebruik was in deze
fase illegaal geworden door de opname van de middelen in de Opiumwet
in 1966.
De sociale voedingsbodem voor de verspreiding van het gebruik
van psychedelische middelen in de jaren zestig was, zoals we nog
zullen zien, vooral te vinden in de jongerencultuur. Deze werd
in de jaren vijftig al aangekondigd door twee groepen jongeren:
de pleiners en de nozems. Beide groepen trokken door hun 'afwijkende'
levensstijl de (afkeurende) aandacht van de gevestigde media.
Voor ons thema zijn niet de nozems, maar de pleiners van belang.
Bij hen speelde het gebruik van illegale drugs een belangrijke
rol. Uit hun kringen kwamen ook een aantal bekende voorvechters
van het gebruik van psychedelische drugs.
De kern van de Leidsepleinscene in Amsterdam (vandaar de naam
'pleiners') bedroeg niet meer dan 25 tot 30 mensen. Er waren ook
soortgelijke scenes in steden als Rotterdam en Den Haag, die hier
voor het gemak onder de verzamelterm Leidsepleinscene zullen vallen.
Het betrof groepen met een aanzienlijk contingent 'intellectuelen'
(kunstenaars, schrijvers, studenten, scholieren) die elkaar veel
troffen in de café's rond het Leidseplein. Een groep mensen
die zich een 'elite' voelde, de 'ronde' mensen die vrij wilden
zijn om te experimenteren. Zij stonden niet in de rij als de 'squares',
de vierkante mensen. Onder hen waren uiteenlopende en schilderachtige
figuren als Simon Vinkenoog, Bart Huges, Robert-Jasper Grootveld,
en Johnny van Doorn (die als 'Johnny the Self-kicker' bekendheid
verwierf).
Hier was sprake van een bohème in de klassieke zin van
het woord. Gebruikelijke elementen als een 'pluk-de-dag' hedonisme,
een verachting voor de normale 'burgers', en lichtelijk 'asociale'
trekken waren gemakkelijk te onderscheiden. Afhankelijk van het
perspectief kon men dit beschouwen als het 'straatvuil' en het
'pleinvuil' van de 'uit het lood geslagen Leidsepleinjeugd', zoals
in gevestigde media gebeurde. Of men kon dit positief waarderen
zoals Simon Vinkenoog: 'Barbaren, die de encyclopedie omschrijft
als niet-deelhebbende aan de beschaving (in een vroegere betekenis),
met eigen recepten, zonder revolutie, en zo normaal als het maar
kan in een neurotische wereld. Een dichtgegroeide wereld, waarin
nog maar nauwelijks plaats is voor mensen als [pleiner] Kees:
'Ik wil niks, en ik weet niks zeker.'
Een ander element van de Leidsepleinscene waren de experimenten
met allerlei mogelijke middelen om 'high' te worden. 'Ik kwam
dus als achttien/negentienjarige in een scene, een scene in Amsterdam',
herinnerde Johnny van Doorn zich later. 'Viel met m'n neus in
de boter. D'r waren meteen overal wijven te neuken, er was overal
marihuana, die vloog je om de oren - dat heette toen marihuana.
Hashish kon je roken. Prachtige huizen, die uit elkaar vielen...
overal bedden... en ik zag ethersnuivers en ik zag mensen, die
trichloorethyleen snoven, mensen die kamfer aten (...) Enne...
je zag kunstschilders er omheen, die elkaar aanvielen met flessen
jenever en elkaar de hersens insloegen. Daar ging je dan gauw
van weg, want je raakte steeds higher en higher!'
Over het gebruik van het middel marihuana, dat tegen 1960 in
het centrum van de aandacht van de Leidsepleinscene stond, dient
hier iets meer te worden gezegd. Een aantal kenmerken die met
het gebruik ervan waren verweven wezen al vooruit naar het gebruik
van LSD. Rond 1960 stond het gebruik van marihuana in een reuk
van gevaar. Het was sinds 1953 verboden en werd ook actief vervolgd.
In 1955 kwam het tot de eerste arrestaties en veroordelingen:
zo werd een kunstschilder tot drie maanden voorwaardelijk met
een proeftijd van drie jaar veroordeeld wegens het bezit van twee
marihuanasigaretten. Politie-invallen waren een vertrouwd verschijnsel;
gevangenisstraffen tot acht maanden werden opgelegd voor het bezit
van een marihuanasigaret (toen 'reefer' geheten, tegenwoordig
aangeduid als 'joint'). Deze vervolging zou tot in de jaren zeventig
aanhouden en speelde een belangrijke rol bij de vorming van een
collectieve identiteit van de marihuanarokers als een vervolgde
minderheid. Vinkenoog, die in 1965 een straf van zes weken moest
uitzitten wegens marihuanabezit, meende: 'Men vervolgt mij omdat
ik naar een ander soort televisie kijk, omdat bij mij thuis het
toestel afstaat, in plaats van aan.' Er hing een paranoïde
sfeer rond het marihuanaroken die niet ongerechtvaardigd was.
Zo hield de politie met telelenzen het platje van onderwijzer
Henk van Es in de gaten om binnen te kunnen vallen op het moment
dat de vrouwelijke marihuanaplanten die hij kweekte geslachtsrijp
werden. Dat was het moment waarop ze een psycho-actieve werking
kregen en onder de Opiumwet vielen. Gebruikers en tegenstanders
van het gebruik leken het eens te zijn over de verregaande gevolgen
ervan.
Het roken van marihuana was niet alleen maar een bezigheid om
lekker high te worden, maar werd een betekenis verleend die daar
ver boven uitsteeg. Rokers zagen meer van de werkelijkheid dan
niet-rokers. Dat zien van 'meer' gaf al het verschil aan met hen
die 'minder' zagen. Gebruikers en niet-gebruikers werden gescheiden
door hun kijk op de wereld. Een van de pleiners, Mike Lorsch vertelde:
'Stoned moest je lachen, en hoorde je er niet meer bij ... dat
gaf je een gevoel van dat je bij een elite hoorde ... de reclame,
de gesprekken tussen mensen, de mode, het gedrag in het algemeen
... kon je dan op een andere manier zien.' En de afkeer die uit
de maatschappij voelbaar was versterkte dit gevoel alleen maar.
Johnny van Doorn zei dat stuff een gevoel gaf van uitzonderlijkheid,
"een beetje pseudomasochistisch van: we zijn inderdaad de
rotte plek in de samenleving." Dit verschil tussen rond en
vierkant kwam ook in de ontwikkeling van het taalgebruik tot uiting.
Geïnspireerd door de Amerikaanse voorbeelden ontstond een
nieuw soort Nederlands argot. De paradox was dat enerzijds de
scene veel inspiratie opleverde voor schrijvers (Vinkenoog, Campert),
maar dat anderzijds het gevoel overheerste dat woorden niet in
staat waren om de werkelijkheid te omschrijven. Onvermogen om
iets nauwkeurig uit te drukken werd als hip beschouwd: "Te
gek, weetjewel. Ik bedoel .. hé? wat? .. Te gek gewoon!"
Behalve met marihuana werd er met allerlei middelen geëxperimenteerd:
er werd ether gesnoven, amfetaminen werden geslikt, opium werd
geroken en gespoten, en er werd zelfs geëxperimenteerd met
de oude heksenplant doornappel, waarvan je na enkele dagen kon
bijkomen zonder je iets te herinneren. Dit polydrugsgebruik baande
de weg voor de experimenten met de zware psychedelische middelen
die hun weg zouden gaan vinden naar Nederland.
Overigens moet men niet denken dat de pleiners een amorfe massa
vormden met weinig onderlinge verschillen. De psycholoog Herman
Cohen, nauw bevriend met leden uit de drugsscene, onderscheidde
erbinnen ideaaltypisch twee groepen: 'De ene groep bestond uit
actieve mensen, die produktief waren en ook produktief wilden
zijn (...) Bij de andere groep - de junkies - was dit veel minder
het geval; deze mensen lieten zich maar zo'n beetje drijven, zonder
veel interesses, zonder de wil om voor zichzelf of in maatschappelijk
opzicht te willen slagen.' Bovendien waren marihuana en een hippe
levensstijl niet onvoorwaardelijk met elkaar verbonden. 'Zelfs
de amorfe oer-scene van 1960 kende mensen aan de periferie, mensen
die best een stick mee wilden roken, als ze er verder maar niets
voor hoefden te laten, mensen die 's ochtends om 9 uur weer aan
hun werk moesten zitten', schreef Cohen.
4. De eerste psychedelische exploraties
In embryovorm waren binnen de Leidsepleinscene al een aantal kenmerken
en een groot aantal hoofdrolspelers van de jaren zestig aanwezig.
Het wachten was op het middel. De introductie van LSD geschiedde
dankzij de psychiatrie. Psychiaters in de Verenigde Staten en
in Europa hadden in de jaren vijftig hun hoop gevestigd op het
ontdekken van biochemische oorzaken van geestesziekten door het
gebruik van 'psychotomimetica' ofwel psychedelica. De Amsterdamse
hoogleraar Joh. Booij verwachtte in 1957 het ontstaan van een
nieuwe farmaco-psychiatrie die de psychiatrie misschien nieuwe
inzichten kon opleveren, dankzij de experimenten met LSD. De psycholoog
Johan Barendregt en de psychiater Frank van Ree ontwierpen een
experiment om meer te weten te komen over het psychosen opwekkende
karakter van LSD. Tussen oktober 1958 en december 1959 gaven zij
in het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam het middel aan 43 proefpersonen,
waaronder 'pleiners' als Vinkenoog en Huges.
De resultaten ervan verwerkte Van Ree in zijn in 1964 verschenen
proefschrift, waarin hij een LSD-25 grondsyndroom, bestaande uit
derealisatieverschijnselen, tijdbelevingsstoornissen, concentratiestoornissen
en visuele waarnemingsstoornissen omschreef. Maar waar Van Ree
en zijn medewerkers alleen schizophreniforme, degenerativiforme,
hysteriforme en maniforme psychosen aantroffen, interpreteerden
een aantal van zijn proefpersonen hun ervaringen anders. Zo liep
een jonge vrouw, aangeduid als T., in haar sessie rond in een
"prachtig, oneindig stil, wit sneeuwveld [met een] hemels
licht". Voor Van Ree, getrouw aan zijn definities, een degenerativiforme
psychose.
Ook Simon Vinkenoog beoordeelde zijn ervaringen tijdens de experimenten
geheel anders dan Van Ree. Op zijn trips voelde voor het eerst
lichamelijk de aanwezigheid van het onderbewustzijn. Het Is, maar
het is niet onder woorden te brengen. 'Wat dat dan ook moge zijn
- een helse kaleidoscoop zonder pijn: dood en leven, liefde en
geboorte, alle clichés van de mensheid wáárgemaakt
door zes blauwe pillen.' Het gebruik van LSD en andere psychedelica
gig Vinkenoog beschouwen als een manier om tot zelf- én
godskennis te komen: een manier die een alternatief was voor de
weg van de mystici.
Verder dan deze beschouwingen kwam Vinkenoog vooralsnog niet.
'Hoe dacht je dat mijn collega's bij de HP [waar hij toen op de
redactie werkte] reageerden, de volgende dag weer gewoon aan het
werk: 'En, hoe was het?' 'Nou, ik ben opnieuw geboren.' 'O.' Ik
kende naast de marihuana-rokers van het Leidseplein geen anderen
die dergelijke ervaringen hadden.' Pas in 1963 kwam Vinkenoog,
dankzij de Amerikaan Steve Groff die in Amsterdam medicijnen studeerde,
in aanraking met een kader waarin zijn ervaringen een plaats vonden.
Dit was het gedachtengoed van Timothy Leary en zijn kring, waarop
ik later zal terugkomen.
Er waren ook psychiaters die meer mogelijkheden in LSD zagen dan
de nabootsing van psychoses. Zij werden geïnspireerd door
de stroming van de psycholithische therapie, een term gemund door
de Britse psychiater Sandison. 'Psycholysis' betekent zielsontbinding
en de psycholithische therapeuten gebruikten LSD om psychische
defensiemechanismen bij hun neurotische patiënten te omzeilen
en materiaal uit het onderbewuste naar boven te halen. LSD werd
zo een hulpmiddel bij in wezen psycho-analytische sessies. In
de loop van de jaren zestig werkten in Nederland een tiental psychiaters
op deze manier. Onder hen Jan Bastiaans, die grote bekendheid
verwierf door op psycholithische wijze lijders aan een KZ-syndroom
te helpen, en G. W. Arendsen Hein, die al eind jaren vijftig chronisch
recidivistische criminelen behandelde met psycholithische therapie.
Arendsen Hein had als een van de weinige Nederlandse psychiaters
oog voor kosmisch-religieuze gevoelens, die volgens hem soms konden
ontstaan uit het losser worden van de controle door het ego. Na
het verbod op LSD in 1966 zouden deze twee psychiaters als enigen
vergunning krijgen om het middel in hun praktijk te gebruiken.
Binnen hun vakwereld stonden zij toen al geheel geïsoleerd.
5. Verbreidingsfase
De verbreiding van het gebruik van psychedelica werd vanaf 1962
mogelijk gemaakt door het ontstaan van een internationale zwarte
markt in deze middelen. Het woord 'zwart' moet tot 1966 niet te
letterlijk worden genomen, omdat handel in en gebruik van de middelen
nog niet verboden waren. Anderzijds was er geen winkel waar men
naar binnen kon stappen voor een flesje LSD. Het concern Sandoz
leverde uitsluitend voor wetenschappelijke en medische doeleinden.
Maar in een schemerzone van informele handel kwamen de psychedelische
middelen zelf meer en meer beschikbaar. Dit kon gebeuren doordat
iemand op eenmalige basis een voorraad wist te verkrijgen uit
het buitenland, via vrienden die weer contacten hadden met producenten.
Dat gebeurde bijvoorbeeld in 1962 met mescaline, waarop een twintigtal
mensen waaronder Arendsen Hein en Vinkenoog er mee begonnen te
experimenteren. Maar er kon ook een meer geregeld aanbod ter beschikking
komen. In 1964 kon de geïnteresseerde door 55 pond naar een
O'Dwyer in Engeland te verzenden een envelop met 500 stevige doses
LSD krijgen, wat op een gulden per dosis kwam. Later slaagden
'ondergrondse' chemici erin hun eigen LSD te maken. Tot 1966 konden
de basisstoffen voor de synthese, ergotamine of lysergzuur, vrijelijk
worden ingevoerd. De producenten en dealers van psychedelica waren
over het algemeen idealisten. Zo produceerde de medicijnenstudent
Onno Nol zijn eigen LSD (40.000 doses), geïnspireerd door
de 'Message': als Chroestsjow en Johnson LSD zouden nemen zouden
ze nooit de Bom laten vallen.
Of er gemakkelijk aan LSD viel te komen, in het bijzonder voor
nieuwkomers, hing af van iemands persoonlijke netwerk. De meest
bekende gebruikers kenden altijd wel iemand die het hen verkocht
of zelfs gaf. In de trefpunten rond het Leidseplein kon de geïnteresseerde
met de juiste contacten met LSD begoten suikerklontjes kopen,
mits er weer een voorraad op de markt was. Een trip kostte nooit
meer dan vijf of tien gulden. Mescaline, als dat al te krijgen
was, was zeker twee keer zo duur.
Het is onmogelijk om in te schatten hoeveel mensen in deze tijd
psychedelische middelen gebruikten. Het gebruik was nog niet onder
de aandacht van de media gekomen, terwijl justitie zich nog geheel
concentreerde op een verwoede strijd tegen de marihuana. Er bestond
nog geen openlijke psychedelische subcultuur met de eigen codes
en regeltjes, hippies waren nog onbekend, gebruikers kenden elkaar
via persoonlijke contacten. Belangrijk was de aanwezigheid van
gebruikers die actief geïnteresseerd waren in nieuwe drugs,
en die gedeeltelijk voortkwamen uit de de pleinersscene. Maar
er waren onder hen ook die de voorkeur gaven aan opium en amfetaminen
boven psychedelica.
Belangrijk in de ontwikkeling van een meer specifiek 'psychedelisch'
gedachtengoed waren de contacten die vanaf 1963 ontstonden met
gebruikers in de rest van de wereld. Daar bestond sinds de jaren
vijftig een informeel netwerk van contacten tussen mensen die
psychedelische middelen gebruikten. Mensen die een klankbord zochten
voor hun ervaringen, ervaringen die ze niet konden bespreken met
de oningewijde niet-gebruikers om hen heen. Mensen die geïnteresseerd
waren in verdere exploraties van hun 'innerlijke ruimte'. En mensen
die er bewust naar streefden om zoveel mogelijk medemensen te
initiëren in het gebruik van psychedelische middelen. Een
systematisch offensief om zoveel mogelijk invloedrijke leden van
de Amerikaanse elite om te turnen werd vanaf 1955 ondernomen door
een groep mensen rond Aldous Huxley en Humphrey Osmond. Tezelfdertijd
raakte LSD steeds meer verspreid in de kunstenaarsbohème
(de 'beat generation'), en onder therapeuten. In 1962 kwamen in
de Verenigde Staten de psychedelica in het aandachtsveld van de
publieke media door het optreden van de psycholoog Timothy Leary
en zijn medewerkers aan de faculteit voor psychologie van Harvard.
Leary en zijn medewerkers zagen de psychedelica als redding voor
de euvelen van de wereld. In tegenstelling tot Huxley en Osmond
wilden zij het omturnen niet beperken tot een elite, maar iedereen
bereiken. Dit zette de stroom van gebeurtenissen in gang die uiteindelijk
leidde tot het verbod van LSD in 1966.
De denkbeelden van Leary en zijn medewerkers werden verspreid
in de afleveringen van het blad The Psychedelic Review,
dat onder redactie van Ralph Metzner tussen 1964 en 1967 verscheen.
Voor de meer intellectuele psychedelicus werd hierin een zeer
invloedrijk interpretatiekader voor zijn ervaringen geboden.
Huxley had in zijn essay The Doors of Perception gefilosofeerd
over het bestaan in het menselijk brein en zenuwstelsel van een
ventiel, dat maar een beperkt stroompje bewustzijnsindrukken doorliet.
Dit verengde bewustzijn zouden de mensen kunnen overstijgen. Bij
sommigen gebeurde dat spontaan, bij anderen konden spirituele
oefeningen of drugs het gewenste resultaat bewerkstelligen. Leary
bouwde verder voort op deze visie. In de psychedelica had hij
de middelen gevonden om het verengde bewustzijn, dat teveel waarde
hechtte aan het gedrag dat men in de maatschappelijke werkelijkheid
moest vertonen, te boven te komen. Gedrag was volgens hem een
kunstmatig en cultureel bepaald product. Het kon gezien worden
als een spel. Maar helaas lieten psychologie, godsdienst, politiek
en andere culturele instellingen de mens in de waan dat zijn gedrag
een absolute betekenis had. Hij raakte daarom afhankelijk van
zijn gedrag en was niet meer in staat erbovenuit te stijgen. Om
in te zien dat het verstand slechts een klein fragment was van
het geheel van hersenen en lichaam, het spel-spelende fragment,
was het meest eenvoudige middel het gebruik van psychedelische
stoffen. Langs chemische weg kon de gebruiker buiten de spelstructuur
worden gebracht, inzien wie hij werkelijk was en negatieve conditioneringen
loslaten.
Enthousiast noteerde Vinkenoog in 1964 in een dagboek de les
inzake toegepaste mystiek van Leary: 'Those of us who play the
game of 'applied mysticism' respect and support good gamesmanship.
You pick out your game. You learn the rules, rituals, concepts.
You play fairly and cleanly. You don't confuse your games with
other games. You do not impose your game rituals on other's games.
You win today's game with humility. You lose tomorrow's game with
dignity. Anger and anxiety are irrelevant because you see your
small game in the context of the great evolutionary game which
no one can win and no one can lose.'
Vanaf 1963 kwam er zo een interpretatiekader beschikbaar voor
de psychedelische ervaringen. In deze tijd waren mensen uit de
pleinersscene ook op gaan treden in de publieke ruimte. Rond 1960
riepen zij Amsterdam uit tot Magisch Centrum ('Magies Sentrum').
Symbool van het Magisch Centrum werd het appeltje-met-de-stip.
Dit was bedacht door Robert-Jasper Grootveld en Bart Huges. Het
appeltje stelde Amsterdam voor. De stip was het beeld Lieverdje
op het Spui (waar Grootveld zijn anti-rookhappenings zou gaan
houden), en het steeltje de rivier de Amstel. Maar het appeltje
betekende ook: het paradijs is hier nu, klaar om in te bijten.
Huges hield zich intensief bezig met het onderwerp high-worden.
Hij experimenteerde met psychedelische middelen, maar ook met
een yoga-houding waarbij je op je hoofd moest gaan staan. Grootveld
zelf moest na een slechte LSD-trip niets van het spul hebben,
maar was wel een verwoed marihuana-roker.
De drugsscene wilde het eigen 'high-zijn' uitdragen naar de maatschappij.
Het middel hiertoe werd de 'happening'. Dit van de Amerikaanse
'action painters' overgenomen begrip duidde een openbare manifestatie
aan, waarin het doel was mensen collectief uit hun bewustzijnskaders
te schudden, uit hun bol te laten gaan. De bekendste happenings
werden de anti-rookdiensten die Grootveld vanaf 1962 hield, maar
er waren er veel meer: de happening 'Open het graf' in december
1962 (open je derde oog, anders is je schedel een graf) als parodie
op de TV-happening 'Open het dorp'; kleinere happenings in de
woning van Grootveld en Huges aan de Lange Leidsedwarsstraat;
de happening 'Stoned in the streets' van januari 1965, waarin
Huges toonde dat hij een derde oog in zijn schedel had geboord;
en de Marihu-happenings, waarin de narcoticapolitie werd geprovoceerd
door grote hoeveelheden van allerlei op marihuana gelijkende stoffen
in bezit te hebben, die geen marihuana waren. Al met al werd door
deze activiteiten behoorlijk wat (negatieve) publiciteit verkregen.
Grote indruk maakten de happenings op het in 1965 opgerichte
Provo. De anti-rookhappenings van Grootveld op het Spui in Amsterdam
werden de eerste provotarische happenings. Overigens waren de
meningen binnen Provo over het gebruik van LSD verdeeld. Een voorman
als Roel van Duyn moest niets hebben van drugs, die hij zag als
'opium voor het provotariaat.' In de beginfase van provo was LSD
ook vrij schaars, men gebruikte voornamelijk marihuana en amfetaminen.
Maar onder jonge provotariërs was de belangstelling voor
LSD groot. De door Leary gemunte slogan 'Turn On, Tune In [op
de kosmische energieën in je zenuwstelsel], Drop Out [uit
de rat-race van de consumptiemaatschappij]', weerklonk ook in
de provotarische
pers. Met Provo begon het gebruik van psychedelische middelen
zich te verbinden met het opkomende alternatieve jeugdbestel.
6. Hoogtepunt
Zolang LSD-gebruik tot wetenschappelijke experimenten en een obscure
bohémè beperkt bleef had de overheid geen belangstelling
getoond. Maar de associatie met Provo bracht daar verandering
in. Begin 1966 concentreerde de confrontatie tussen Provo en het
gezag zich rond het huwelijk van kroonprinses Beatrix met Claus
von Amsberg. In februari 1966 verscheen het Provo-pamflet De
parel van de Jordaan, waarin provocerend stond geschreven:
'Er zijn plannen voor het toedienen van het krankzinnig makend
middel L.S.D. aan de paarden van de bereden politie.' De gevestigde
pers was inmiddels al begonnen met een hevige hetze tegen het
middel. Vanaf 1960 waren er wel al eerder berichten over LSD in
de dag- en weekbladen verschenen, maar altijd in verband met psychiatrisch
onderzoek en nooit negatief van toon. Dit veranderde nu radicaal.
De Telegraaf kopte op 29 januari: 'LSD leidt tot krankzinnigheid.
Reeds vele jongeren in het verderf gestort'. Het Algemeen Dagblad
verklaarde 15 februari: 'LSD vluchtmiddel naar kunstmatig paradijs.'
Ons Zondagsblad van 3 april 1966 legde een direct verband tussen
Provo en LSD: 'het drieste optreden der Amsterdamse provo's wordt
door de politie toegeschreven aan het gebruik van een of ander
roesmiddel.'
De bedreiging van het Huwelijk leidde tot snel handelen van de
regering. In februari 1966 kwamen LSD en andere psychedelische
middelen, zonder veel debat, onder het verbod van de Opiumwet
te vallen. Dit vond overigens plaats bij Algemene Maatregel van
Bestuur, hetgeen de verantwoordelijke minister alleen kon doen
bij stoffen die onder internationale verdragen vielen. Voor LSD
was dat niet het geval. Het verbod zelf was dus eigenlijk illegaal,
een situatie die pas in 1976 'rechtgezet' werd. In de jaren na
1966 werd over het verbod nauwelijks publieke discussie gevoerd.
Wetenschappelijke onderzoekers die ervoor pleitten dat het gebruik
van LSD onder het toezicht op de volksgezondheid moest vallen,
en niet onder de strafwet, kregen geen gehoor.
Justitie en politie breidden hun bestrijding van het marihuanagebruik
uit naar het LSD-gebruik. Een student die LSD dealde werd meteen
na het verbod opgepakt, maar moest weer vrijgelaten worden omdat
hij het had gedaan toen het nog niet strafbaar was. Toch lijkt
de bestrijding van LSD niet veel prioriteit te hebben gekregen.
De criminele statistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek
meldden over de jaren 1965 tot en met 1968 699 arrestaties op
grond van de Opiumwet, maar slechts zeven daarvan betroffen het
bezit van LSD. De meeste arrestaties (516) hielden verband met
marihuana en hashish. De grootste gevangen vis lijkt een 24-jarige
student te zijn geweest die twaalf maanden kreeg, waarvan twee
voorwaardelijk, wegens het kopen van ¦720,- aan LSD. Andere
arrestanten kregen wegens het bezit van een of meerdere capsules
twee tot drie maanden opgelegd. In volgende jaren liep het aantal
veroordelingen en seponeringen in verband met LSD volgens de maandstatistieken
van het CBS eerst flink op, om na 1971 weer te dalen: in 1970
56, in 1971 116, in 1972 109, in 1974 77. Het aantal inbeslaggenomen
trips nam fors toe: 4440 in 1970, 7765 in 1972, 4930 in 1973,
12.209 in 1974. Niettemin meenden waarnemers dat beleid en opsporing
ten aanzien van LSD een nogal toevallig karakter hadden. De strafmaat
voor bezit bleef, afhankelijk van de hoeveelheid, tussen de drie
en twaalf maanden liggen. Zo werden in 1970 twee mensen die een
gram LSD (400 doses van 250 microgram) in een reageerbuisje in
een krant vanuit Londen Nederland wilden binnensmokkelen ieder
tot twaalf maanden veroordeeld, waarvan vier respectievelijk drie
voorwaardelijk. En een 22-jarige fotograaf kreeg drie maanden
vanwege het bezit van 50 tabletten.
Of de bestrijding van het LSD-gebruik nu een toevallig karakter
had of niet, in ieder geval kreeg de Nederlandse justitie geen
enkel vat op de handel en de productie. Ik ben nog slechts twee
aan het licht gekomen clandestiene productielaboratoria tegengekomen,
een in Wales en een in Londen, die voor een Europese markt produceerden
en in 1977 werden opgerold. Beide laboratoria maakten vanaf 1969
zeer kleine tabletjes LSD, rond en vaak grijs met een diameter
van een bij twee millimeter, of in de vorm van grijze, groene,
rode en paarse pyramiden, met een gemiddelde dosis van 100 microgram.
De gebruikte basisstof was het zeer dure, maar niet illegale ergotaminetartraat,
een geneesmiddel tegen migraine. Andere verschijningsvormen waarin
LSD op de markt kwam was als wat grotere tabletten, vaak fel gekleurd,
in de vorm van een cirkel of een sterretje; als een stukje papier
('paper') met LSD erop gesmeerd en een tekeningetje erop, bijvoorbeeld
een katje of een sterretje; als bruine doorzichtige kunststofstukjes
van een bij twee millimeter; of als een eetbare paddestoel met
fijngemaakte tabletjes toegevoegd. Voor 1969 is het niet precies
duidelijk hoe sterk de LSD was die op de markt kwam, maar van
horen zeggen wisten de gebruikers dat een variatie als Purple
Haze zeer sterk was, Orange Sunshine daarentegen minder. Na 1970
begon een Stichting Drugs Informatie, voortgekomen uit de alternatieve
drugshulpverlening, met chemische analyses van samples LSD. De
doses bleken te variëren van nul tot meer dan 200 microgram.
Mescaline bleek vrijwel altijd LSD te zijn. De effecten van deze
middelen zijn nauwelijks te onderscheiden voor de onervaren gebruiker,
maar LSD is gemakkelijker te maken en bovendien kostte een LSD-trip
op straat hooguit tien gulden, een mescalinetrip tien tot twintig
gulden, wat een extra winst voor de dealer opleverde. Volgens
de psychiater Herman Cohen verdienden de kleine dealers overigens
net genoeg om in hun eigen gebruik te voorzien.
Naar de verbreiding van het gebruik in deze fase werd vanaf 1968
door verscheidene geïnteresseerden en instanties onderzoek
gedaan. Dit weerspiegelde de verbreiding van het gebruik onder
grotere groepen, of misschien de angst daarvoor. De meest uiteenlopende
schattingen van het aantal 'drugsgebruikers' werden gedaan, waarbij
allerlei verschillende middelen op een hoop werden gegooid. Cohen,
die in de jaren 1967-1968 een uitgebreide veldstudie deed onder
drugsgebruikers, schatte hun totale aantal op 24.000. Een onderzoek
van drs. D. van Peype in opdracht van het ministerie van Cultuur,
Recreatie en Maatschappelijk Werk kwam in die tijd op 20.000 gebruikers.
De Nieuwe Rotterdamsche Courant meldde in 1970 alleen al in Amsterdam
meer dan 15000 regelmatige gebruikers van verdovende en hallucinerende
middelen, in Rotterdam 7000. En Koos Zwart meldde in het blad
Aloha dat insiders het aantal 'omgeturnden' op zo'n 500.000
tot 600.000 schatte.
Er valt met deze cijfers voor ons onderzoek weinig te beginnen.
Blijkbaar bestond er een uitgebreide groep gebruikers van met
name marihuana, die in de tienduizenden liep. Maar hoeveel daarvan
gebruikten regelmatig LSD?
Door de Groningse onderzoekers J. Gadourek en J. L. Jessen werd
in 1971 een steekproef gedaan onder 1622 personen van 16 jaar
en ouder in 73 gemeenten. 42 van hen, nog geen tweeëneenhalf
procent, gebruikten regelmatig LSD of amfetaminen. We kunnen deze
cijfers natuurlijk niet automatisch extrapoleren naar het totaal
van de Nederlandse bevolking, maar het zou een aanwijzing kunnen
zijn dat het aantal LSD-gebruikers in ieder geval in de duizenden
heeft gelopen. Interessant zijn de resultaten van de enquêtes
van drie andere Groningse onderzoekers, W. Buikhuisen, H. Timmerman
en J. de Jong, naar het druggebruik op middelbare scholen (eindexamenklassen
HAVO en VWO, eerste klassen HTS en kunstscholen) tussen 1969 en
1973. In totaal werden in drie onderzoeksronden 47.520 vragenlijsten
ingevuld. In 1969 had 11,15 % van de respondenten wel eens drugs
gebruikt, in 1971 was dat gestegen tot 20,3 %. Daarna stabiliseerde
het percentage zich op 19,7 % in 1973. Van de druggebruikers had
in 1969 12,3 % wel eens LSD gebruikt, in 1971 11,7 %, en in 1973
13,5 %. In 1973 had minder dan 20 % al meer dan tien keer LSD
gebruikt. Meer dan twee procent van de ondervraagde scholieren
had dus in 1971 en 1973 wel eens LSD gebruikt.
Zowel in 1966, bij het optreden van Provo, als in 1973 bij het
scholierenonderzoek van Buikhuisen en de zijnen, treffen we een
verbinding aan tussen het gebruik van psychedelische middelen
en de jongerencultuur. Illustratief hiervoor is ook het verslag
van een drugshulpverleningsteam op het popfestival van Kralingen
in juni 1970. Het drugsteam meldde veel gebruik van LSD naast
hashish, marihuana en amfetaminen onder de meer dan 60.000 jongeren
die het festival bezochten. Waarnemers zagen het druggebruik als
een randverschijnsel van de opgekomen jeugdcultuur.
In zijn analyse van de jongeren in de jaren zestig heeft P. de
Rooij teruggegrepen op een begrip van J.S. van Hessen: het jeugdbestel.
Van Hessen omschrijft een jeugdbestel als een structuur, die zich
laat herkennen in de onderlinge omgang, relaties en gedragsvormen
van jongeren. 'Een dergelijk jeugdbestel kan intern grote variaties
te zien geven (verschillen naar sexe, klasse, woonplaats), maar
deze zijn als het ware opgenomen in de structuur. De jongeren
blijven op elkaar betrokken en de wijze waarop met de verschillen
wordt omgegaan is in codes vastgelegd. Een dergelijk bestel wordt
bovendien gekenmerkt door een relatieve autonomie.'
De Rooij ziet in de eerste helft van de jaren zestig een 'jeugdbestel'
ontstaan, uit veranderingen die al in de jaren vijftig optraden.
De groeiende deelname aan het onderwijs unificeerde de jongeren.
De werkgelegenheid in de tertiaire sector en in de industrie nam
toe ten koste van de landbouw. De interne migratie in Nederland
nam toe. Jongeren deelden in de stijgende inkomensontwikkeling,
waardoor hun consumptieve bestedingen toenamen. Hét verbindende
element van het nieuwe jeugdbestel lokaliseert De Rooij in de
gedeelde hartstocht voor de rock 'n roll. Mede onder invloed van
deze muziek was vrije tijd niet langer alleen maar hersteltijd
na gedane arbeid, maar werd een domein voor zelfexpressie.
De Rooij beëindigt zijn beschouwingen met de opkomst van
Provo in 1965. Juist na deze tijd begon de muziek van toonaangevende
popgroepen vol te staan met psychedelische verwijzingen in de
teksten, en psychedelisch aandoende geluidseffecten in de muziek.
Voorbeelden uit het werk van de meest populaire bands uit die
jaren, de Beatles en de Rolling Stones, zijn er volop. De Beatles-elpee
Revolver uit 1966 eindigde met een tekst gebaseerd op de
Leary-vertaling van het Tibetaanse Dodenboek ('Tomorrow Never
Knows'). De volgende elpee, Sgt Pepper's Lonely Hearts Club
Band uit 1967 stond propvol psychedelica, met een hoogtepunt
in het nummer 'Lucy in the Sky with Diamonds' - de initialen van
LSD. De Rolling Stones gingen in datzelfde jaar mee met de psychedelische
vloedgolf op de elpee Their Satanic Majesties' Request,
met nummers als '2,000 Light Years From Home'. De Jimi Hendrix
Experience opende in datzelfde jaar de eerste elpee Are You
Experienced? met het nummer 'Purple Haze' - naam van de krachtigste
illegale LSD. Het jeugdbestel kreeg hiermee zijn eigen, voor niet-ingewijden
onbeluisterbare, hymnen en identificatiemodellen. Timothy Leary,
bevriend met allerlei belangrijke popsterren, droeg in 1968 het
werk van de psychedelische revolutie dan ook hoopvol over aan
de jongeren en hun profeten: 'The authentic priests, the real
prophets of this great movement are the rock-and-roll musicians.
Acid-rock is the hymns, odes, chants of the turned-on love generation.
For the first time in history, teen-agers (our new advanced mutant
species) have written their own songs, beat their own rythm, created
their own religion.'
Het jeugdbestel vertegenwoordigde natuurlijk slechts een minderheid
van alle jongeren in Nederland. Maar een grote minderheid. Het
blad Hitweek dat tussen 1965 en 1969 wekelijks verscheen
en als de stem van het jeugdbestel kan worden beschouwd, had een
oplage van 30.000 exemplaren. Na 1965 werd de consumptie van psychedelische
middelen een randverschijnsel van het bestel. Hitweek en
vooral zijn opvolger Aloha (dat verscheen van 1969 tot
1974) plaatsten artikelen over psychedelische middelen en ervaringen.
1967 was ook in Nederland, en vooral in Amsterdam, een Summer
of Love: de hippiecultuur sloeg over uit Amerika. Een aantal bladen
verschenen en verbreidden binnen die cultuur het psychedelische
gedachtengoed: de Witte Krant/Papieren Tijger en PSY-IN
in 1967, Moksha, Om en de Real Free Press Illustratie
in 1968.
Gebruik van psychedelische middelen was geheel verbonden geraakt
met de opgekomen tegencultuur. Wel werd er ook binnen die cultuur,
door de harde kern van politieke activisten, met wantrouwen tegen
LSD aangekeken. Daarentegen predikte iemand als Moksha-redacteur
Hans Geluk een psychedelisch en hedonistisch quietisme: iemand
die high is straalt een positieve invloed uit op zijn omgeving
en dat vond Geluk belangrijker dan welke democratisering dan ook.
Er waren ook psychedelische activisten die de kloof tussen de
politieke New Left en de quietistische hippie probeerden te overbruggen.
De Witte Krant/Papieren Tijger stelde 'de sosjale revolutie
in de derde wereld, de kulturele revoluutsie in de westerse asfaltjunkels,
de psiegedeliese revoluutsie in de underground, de lieve revoluutsie
in Amsterdam' op een lijn. Zelfs Nederland kende zijn versie van
de combinatie van LSD-gebruiker en politiek activist vergelijkbaar
met de Amerikaanse Yippies en White Panthers.
Waar vinden we de regelmatige gebruikers van psychedelische middelen?
We kunnen er van uitgaan dat het gebruik van een bepaald soort
drugs in het ene sociale milieu meer aanslaat dan in het andere.
Dit hangt onder andere samen met de effecten van de betreffende
drugs. Psychedelische drugs zijn middelen die in het algemeen
de sensibiliteit van de gebruikers verhogen en de neiging tot
introspectie doen toenemen. In de jaren zestig raadden psychedelische
woordvoerders de potentiële gebruikers dan ook aan om de
drug in zo prettig mogelijke omstandigheden te nemen, en om ervoor
te zorgen minstens drie dagen te reserveren voor het gebruik.
Een dag om je voor te bereiden, een dag voor de 'drugsessie' zelf,
en een dag om op een prettige manier terug te keren in het aardse
leven, 'een zachte landing te maken'.
Maar ook na deze derde dag waren de effecten van de drug psychologisch
gezien nog niet uitgewerkt. De gebruikers konden nog lang daarna
de gevoelens van en de herinneringen aan de sessie met zich mee
dragen.
Veelvuldig gebruik van psychedelische drugs liet zich daarom
moeilijk rijmen met een levensstijl waarin juist zo weinig mogelijk
sensibiliteit en introspectie gevraagd werden. Geestdodend werk
in kantoren en fabrieken, of een monomane carrière-drang
vereisen juist een geest die zich kan afsluiten. Hier ligt de
reden dat het gebruik van psychedelische drugs vooral groepen
intellectuelen, kunstenaars en drop-outs aansprak.
Uit het eerder genoemde onderzoek van Cohen onder bijna 400 LSD-gebruikers
in de jaren 1967-1968 blijkt dat veel van hen uit intellectuele
en/of artistieke kringen kwamen en veel hun eigen tijd konden
indelen. De steekproef van Cohen wees uit dat 27% werkloos was,
21% studeerde, 21% studeerde en werkte, en 25% alleen werkte (maar
het is niet duidelijk in welke beroepen). Ze kwamen ook uit relatief
hoge milieus: 27% uit een milieu van intellectuelen in een hogere
welstandklasse, hoger personeel, directeurs of fabrikanten, 22%
uit de middenstand, 21% uit een milieu van lager en ongeschoold
personeel. De psychiater P. J. Geerlings, die aan de Jellinekkliniek
een spreekuur voor jonge druggebruikers had, concludeerde dat
vooral intellectuelen drugs gebruikten. Als je niet intelligent
was, kwam je blijkbaar niet in hun kring.
Cohen onderscheidde in Amsterdam verscheidene scenes van druggebruikers
naar hun graad van beweeglijkheid. Wat gebruikers van psychedelica
betreft was er een scene van jongeren, van kunstenaars tot schooljeugd
met een vrij grote beweeglijkheid die op het Leidse- en het Rembrandtplein
en in jeugdcentra rondhingen, en die gedeeltelijk vanwege de kick,
gedeeltelijk vanwege de zucht naar bewustzijnsverruiming gebruikten
- als we die twee begrippen al kunnen scheiden. Daarnaast was
er een scene van wat oudere gebruikers, een man of veertig groot,
gedeeltelijk voortgekomen uit de oude pleinersscene en gedeeltelijk
studenten, die een keer in de een tot zes maanden gebruikten.
Daarnaast gebruikten allen hashish als genotsmiddel.
Cohen onderzocht ook de effecten van het gebruik van psychedelica
op de geestesgesteldheid van de gebruikers. De 'doorgetripte'
LSD-gebruiker dacht een verruimd bewustzijn te hebben gekregen.
Volgens Cohen kwam dat er in de praktijk op neer dat sommigen
zichzelf hadden verloren in een enigszins verward innerlijk bestaan,
maar dat anderen hun ervaringen juist in een zinvol bestaan hadden
geïntegreerd.
Men kon de psychedelische gebruiker natuurlijk vanuit een maatschappelijk
standpunt beoordelen, maar de gebruiker ontwikkelde juist een
nogal ambivalent standpunt ten aanzien van die maatschappij. Cohen
vond de oorzaak voor die ambivalentie erin dat de maatschappij
enerzijds de drugs van de gebruiker wilde verbieden, maar anderzijds
wilde de laatste wel een bredere kring omturnen. De voornaamste
karakterveranderingen door het gebruik vond Cohen in een wat meer
ontspannen houding van de gebruiker ten aanzien van het leven:
'Tenslotte (..) blijkt inderdaad een eerlijke behoefte om agressie
en discriminatie uit het (eigen) leven te bannen en zo 'cool'
mogelijk door het leven te gaan. Tevens is er de neiging om aan
zichzelf te werken. Men is bedacht op 'hang-ups' (hinderlijke
eigenschappen, 'idee-fixes') bij zichzelf en anderen en is er
immer op uit om zelfs maar de schijn van 'opgefokt' (nerveus,
op fanatieke wijze doelgericht) gedrag te vermijden. Rest nog
te vermelden dat bij sommigen een groot vertrouwen in het leven
bestaat. Het is daarom niet nodig om dingen af te spreken of te
regelen. Wanneer de tijd rijp is komt alles vanzelf in orde, ontmoet
men de mensen die men nodig heeft en vallen de dingen precies
op hun plaats.'
Een dergelijke mentaliteit verklaart ten volle de ambivalente
relatie tussen de psychedelicus en de fanatieke politieke activist.
Wanneer men de spel-structuur van de werkelijkheid heeft doorgekregen
kan men het leven niet altijd even serieus nemen.
Overigens onderzocht Cohen blijkbaar voornamelijk gebruikers
met enige ervaring. Vermeld dient hier ook te worden dat volgens
het drugshulpverleningsteam op het popfestival van Kralingen,
er een 'totaal ontbreken van de meest elementaire kennis van de
middelen' heerste. Naast de scenes van ervaren gebruikers waren
er waarschijnlijk duizenden jongeren, die met LSD experimenteerden
zonder precies te weten wat het allemaal inhield.
Na 1971 lijkt de populariteit van psychedelische middelen over
zijn hoogtepunt heen te zijn. Publicaties uit die tijd wekken
een gedesillusioneerde indruk. Het belangrijkste psychedelische
tijdschrift, Moksha, houdt er na 1970 mee op en wordt niet
vervangen. Het blad Aloha getuigde van een steeds sterker
wordende pessimisme over de mogelijkheid van een nieuwe wereld.
Ook de beloften van LSD vielen hieronder. Ooit dachten we de maatschappij
te kunnen veranderen met LSD, schreef de 'drugsredactie' Flip
Dronkers, Eric Fromberg en Koos Zwart in 1974, vlak voor de opheffing
van het blad. Maar nu, nu 'doen (we) het voor ons eigen amusement:
Niets meer, niets minder, en dat is veel reeëler, geloof
ik.' Vanaf 1972 gaf het blad steeds meer aandacht aan het junkieprobleem:
de heroïne was in Nederland gearriveerd en een geheel ander
drugprobleem maakte zijn opwachting.
7. Besluit
In dit artikel heb ik gepoogd de verbreiding van het gebruik van
psychedelische middelen in Nederland in de jaren zestig te beschrijven
en te verklaren. Verder onderzoek zal terreinen van maatschappelijke
invloed van dit gebruik moeten bestrijken. Eén ligt ervan
voor de hand: de gehele populaire cultuur van de tweede helft
van de jaren zestig en de eerste helft van de jaren zeventig,
de mode, de kunst, de muziek, was doordrongen van psychedelische
vormen. Grotere invloed is op langere termijn uitgeoefend via
het stimuleren van de interesse voor oosterse religies en geneeswijzen,
voor de eigen traditionele geneeswijzen, voor natuurvoeding, voor
parapsychologische verschijnselen: allemaal interesses die rechtstreeks
voortkwamen uit de psychedelische beweging en uitliepen op het
verschijnsel van de New Age. Een ander terrein van invloed was
de anti-psychiatrische beweging van de jaren zestig en zeventig.
Heersende maatschappelijke opvattingen over de normale staat van
zijn en over waanzin werden mede onder invloed van psychedelische
ervaringen aangevochten.
Ook voor andere historische periodes en andere drugs ligt er
nog een groot onderzoeksterrein braak. Ik hoop met dit artikel
verdere belangstelling voor de sociale geschiedenis van drugsgebruik
te bevorderen.
Top of page |
Main |
Search |
Science |
Opinion |
Literature |
Links |
Treatment |
Bookshop |
Feedback
|